Toen Indonesië nog “ons Indië” was, gingen veel Nederlanders daar naar toe, hetzij als missionaris, vakantieganger, verpleegster, soldaat (vrijwillig of dienstplichtig) of handelaar.
Hieronder een kleine opsomming van deze Stamgenoten Indiëgangers.
De oudste vermelding vond ik in de boeken van het Bataljon Oost-Indische Infanterie van de Oost- en West Indische troepen. Op 19 mei 1815 werd aan Louis Wersch (zonder van) 61 francs en 20 centimes betaald, dat gelijk stond aan 29 gulden en 10 cent, als Waterloo gratificatie. Dit bedrag werd aan de Minister van Koloniën betaald zodat die het naar Louis kon overmaken.
(1927-1948) nam als vrijwilliger na de oorlog in maart 1944 (Limburg was toen al bevrijd), dienst in het leger. Zijn opleiding kreeg hij in Engeland. In 1946 werd hij tot sergeant benoemd. Enkele maanden later, in september 1946, vertrok hij met de ss. Klipfontein naar Indië. Daar overleed hij als sergeant van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, in Karees op Java op 18 november 1948. Samen met veertig andere soldaten staat zijn naam op een oorlogsmonument buiten Wittem. De Oorlogsgravenstichting vermeldt zijn plaats van overlijden als Kampong Sakambangan en hij ligt begraven op het Nederlands Ereveld Menteng Pulo in Jakarta, vak III, nummer 80/7DD.
Klik hier voor meer informatie over Joseph.
(1873-1944) overleed in Semarang op 1 november 1944 als oorlogsslachtoffer in het Gedangankamp. Zij was op 11 augustus 1897 met Johan Nicolaas Vogel uit Amsterdam getrouwd.
Johanna was in juli 1904, 30 jaar oud en nog geen kinderen, met de ss. Koningin Regentes naar Batavia gereisd. Het gezin vertrok in december 1917 naar Indië. Inmiddels hadden ze drie kinderen.
(1883-1921). In het boek Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden betreffende Europeanen op Java, geschreven door mr. P.C. Bloys van Treslong Prins over begraafplaatsen staat in deel IV, blz. 32 de volgende tekst voor de begraafplaats Bandoeng: Hier rust Klein Jopie. En eronder: Johan van Weers, geboren Bandoeng 8 M. Zoon van Catharina Susanne van Weers te ’s Gravenhage. Dus Jopie werd maar acht maanden oud. Op de website www.roosjeroos.nl staat het overlijden van Johan van Weers in Bandoeng (Preanger Regentschepen) op 8 juni 1909 vermeld.
Op de kaart van het Bevolkingsregister Den Haag staat dat Catharina juli 1914 vanuit Soerabaia naar Den Haag ging waar zij bij haar zwager J.N. Vogel (zie hierboven) verbleef om op 11 april 1918 naar onbekende bestemming te vertrekken.
Er is ook een bericht uit de krant dat mej C. van Weers met de ss. Ophir in augustus 1907 vanuit Rotterdam naar Nederlands Indië ging. Stel dat dat deze Catharina was en zwanger was. Daar kreeg zij haar zoon dat acht maanden later overleed. Als het Catharina zou zijn. dan zou zij 23 geweest zijn en ongehuwd.
Mej. C.S. van Weers ging met ss. De Rembrandt op 14 mei 1914 van Batavia naar Nederland en kwam 7 juni 1914 aan in Genua. Zij vertrok met de ss. Koningin der Nederlanden op 6 november 1915 van Amsterdam naar Batavia waar zij in Soerabaja op 24 maart 1921 overleed, zonder getrouwd te zijn. Zij werd slechts 37 jaar.
(1916-1982). Klik hier voor zijn levensverhaal.
(1896-1974) werd in Aken geboren. Tussen 1907 en 1910 ging hij net als zijn broers naar school aan het Instituut St Joseph in Schin op Geul. Eenmaal volwassen ging hij in tegenstelling tot zijn broers, niet naar Amerika, maar op 23 juni 1916 als soldaat naar Indië. Hij voer met de ss. Gorontalo naar Oost-Indië om dienst te doen in het KNIL bij de Koloniale Reserve.
Op 28 mei 1916 tekende hij een contract voor zes jaar als kanonnier 2e klasse, ingaand op 6 juni 1916. Bij aankomst werd hij omschreven als 1,677 m lang. Hij ontving een premie van ƒ 400,- Op 12 april 1920 was hij bestemd om naar Nederland te gaan op grond van artikel 10 van het reglement op de 2e klasse van de militaire discipline. Hij had een briefje van ontslag en vertrok op 26 juli 1920 met de ss. Patria en kwam op 29 augustus 1920 aan in Rotterdam. Hij heeft dus vier jaar in plaats van de overeengekomen zes jaar gediend.
Omdat zijn broers allemaal in Amsterdam woonden, verhuisde hij ook daar naar toe. Ondertussen was hij in Aken op 1 mei 1923 met Anna Elisabeth Plum (Ploem) getrouwd. Het huwelijk werd op 15 juni 1933 in Amsterdam ontbonden. Hij was niet komen opdagen en zij verbleef in Vlissingen. Beiden waren werkloos.
Toen het huwelijk ontbonden was bij vonnis van de arrondissementsrechtbank in Amsterdam, woonde Anna Ploum in Amsterdam en Heinrich was zonder beroep gedomicileerd in de strafgevangenis te Amsterdam.
Anna Ploum hertrouwde in 1934 in Vlissingen met Heino Velting waarbij haar zoon door hem gewettigd werd.
Hendrik (ook wel Heinrich) was zowel banketbakker als kelner en koopman (al deze drie beroepen hadden zijn broers ook), en havenarbeider.
Zijn vrouw had bij hun huwelijk al een zoon die in Aken op 12 augustus 1921 geboren was. Hij heette Matthias Hubert Plum. Waarschijnlijk een zoon van Heinrich omdat zowel de namen Matthias als Hubert bij zijn vader en moeder voorkomen.
Op 27 augustus 1942 werd Heinrich vanuit Amsterdam op transport gezet naar Duitsland om in Keulen te gaan werken bij de Hollandische Unternehmung De Polpoort. Hij was eigenlijk mijnwerker volgens de aangemaakte transportliste. Hij woonde toen aan de 1. Goudsbloemdwarsstraat 17 III in Amsterdam. Volgens zijn toen opnieuw uitgegeven paspoort was hij (opeens) grondwerker.
De Hollandische Unternehmung De Polpoort was een bouwkundig bureau aan de Van Faukenbergeplein in Voorburg, opgericht in 1931. Dat bureau zocht vooral in 1942 en 1943 allerlei bouwvakkers. De Polpoort adverteerde met vrije kleeding, vrije woning en uitstekende vrije voeding, terwijl een regelmatige loonovermaking aan de familie in Holland gewaarborgd wordt.
Hendrik overleed ongehuwd in Amsterdam op 11 mei 1974 en werd op 16 mei 1974 op de de Nieuw Oosterbegraafplaats begraven.
Volgens bovenstaande Transportliste, uitgegeven door het Gewestelijke Arbeidsbureau Amsterdam op 27 augustus 1942, kreeg Heinrich de hele reis tot aan Keulen vergoed.
(1849-1908) was in het Belgische Mouland geboren. Hij trouwde op 4 juni 1881 met Maria Hubertine Smeets die op 30 september in Voerendaal geboren was. Zij kregen zes kinderen waarvan er een voor 1908 en een ander al voor 1932 overleden waren. Zij hadden twee getrouwde zonen, twee dochters waarvan één getrouwd en elf kleinkinderen.
Johann van Weersth nam op 7 oktober 1876 in Maastricht vrijwillig voor zes jaar dienst als soldaat bij de Koloniale Troepen en ontving f. 300,- handgeld. Op 28 oktober 1876 vertrok hij met de SS. Prinses Amalia uit het Nieuwe Diep naar Indië. Hij was 27 jaar. Op zijn aanmeldingskaart stond bij geschreven: is behept met niet hinderlijke zeer geringe verstijving der linkerwijsvinger. Op 20 januari 1879 kreeg hij toestemming wegens ziekte (tijdelijke ligchamelijke ongeschiktheid) om naar Nederland te gaan. Dit gebeurde op 12 maart 1879 met de SS Maduro en kwam op 1 mei 1879 in Amsterdam aan. Hij had blauwe ogen en blond en was 1,67 groot.
werd in Schimmert op 5 februari 1918 geboren. Hij meldde zich als vrijwilliger voor het Indische leger. Dat werd hem niet in dank door zijn ouders afgenomen. Bij aankomst in het leger was hij 1,778 groot en had een litteken aan de rugzijde van zijn linker muisduim. Op 20 september 1939 werd hij ingelijfd en was verbonden voor den Overzeeschen militairen dienst voor vijf jaar als soldaat. Hij kwam op voor zijn nummer, lotnummer 170.
(1921-1985). Hij was ook een van de Indiëgangers die in het leger zat. Waarschijnlijk van 1946 tot zijn terugkeer in 1948. Hij zat bij de Tijgerbrigade. Hij trouwde met Cecilia Przijbijla (Cili Pryzbyla).
(1923-1993). In het Limburgsch Dagblad uit 1948 staat dat hij in maart van dat jaar als met de Grote Beer als soldaat vanuit Indonesië in Amsterdam aankwam. Hij was twee jaar daarvoor als oorlogsvrijwilliger naar Indië gegaan en was korporaal Militaire Politie als onderdeel van de Tijgerbrigade.
Hij reisde door naar zijn ouders in Heerlen: Het adres stond er bij: Roemer Visscherstraat 3. De Grote Beer was een hospitaalschip. Peter was 25 jaar.
Later schilderde Peter reclames op vrachtauto’s, o.a. bij de melkfabriek De Mijnstreek in Heerlen, hieronder afgebeeld. Hij schilderde de letters. Zijn vader was ook schilder.
Hij bedankt in 1948 iedereen die hem zo vriendelijk ontvangen had bij zijn terugkeer.
(1903-1992) trouwde twee keer. De eerste keer met Maria Catharina Höttges. Doordat Leo als soldaat bij het regiment Genietroepen in Indië gelegerd was en zijn bruid in Leiden werd er met de handschoen getrouwd. In Leiden was de heer Johannes Hendrikus Spijker volgens een vergunning van oktober 1930 aangesteld tot gevolmachtigde om dit huwelijk te voltrekken. Leo was 27 jaar en soldaat in Bandoeng, zijn bruid 29 jaar en zonder beroep in Leiden. Zijn ouders gaven middels een authentieke actie toestemming tot het huwelijk. Die woonden immers in Wittem. Haar ouders waren overleden. Het huwelijk werd op 5 november 1930 ingeschreven in de Burgerlijke Stand.
Kort daarop werd hij uit dienst ontslagen en kwam op 12 juli 1932 aan met de SS. Indrapoera in Rotterdam. De route die het schip nam was uitgebreid: Batavia, Singapore, Belawan-deli, Sabang, Colombo, Suez, Port-Said, Marseille, Gibraltar, Tanger, Southampton, Rotterdam.
In 1938 trouwde hij voor de tweede keer. Nu met Elisabeth Geertruida (Lieske) van Workum (1910 – 1988).
(1928 -2008) trouwde Mia Meijs In augustus 1953 slaagde hij voor zijn diploma Engelse Handelscorrespondentie en was werkzaam bij de Staatsmijnen als ADSP beambte B.P. Per 1 februari 1970 werd hij belast met de leiding van het Bureau Beambtenpersoneel.
In december 1949 vertrok hij naar Djakarta. Na een korte maand nam hij weer de boot terug naar Nederland. In februari 1950 kwam hij met de ss. Johan van Oldenbarnevelt aan in Amsterdam. Aan boord was hij film operator. Hij was slechts enkele weken daar geweest.
(1913-1967) kwam op 21 oktober 1950 voor de eerste keer in Djakarta aan. Daar was hij hoofd vertegenwoordiger voor een Duits bedrijf. Vanwege de strijd in Nieuw-Guinea vertrok Hub in opdracht van zijn bedrijf naar Manilla. Hij overleed in 1967 in Amsterdam en werd in Heerlen begraven.
Klik hier voor Hub van Wersch.
(1859-1950) vertrok als weduwe op 4 mei 1932 met de ss. Indrapoera van Rotterdam naar Batavia. Op 2 maart 1933 kwam zij weer terug. Zij verbleef dat jaartje in Bandoeng, West Java. Haar man, Johan van Wersch, hoteleigenaar in Vaals, was in 1925 al overleden. Hoewel zij in Gulpen geboren was, werd in ’t jaar van haar terugkomst haar het Nederlanderschap verleend.
(1896 – 1970) ging samen met haar man Wieger Dam (1894 – 1944) naar Indië waar hij een baan als mijnbouwkundig ingenieur had bij een steenkolenmijn. In 1921 deed hij zijn candidaats examen aan de Technische Hoogeschool.
Maria ging in 1919 vanuit het Limburgse Brunssum naar Den Haag waar zij, 23 jaar oud, kinderjuffrouw was bij de familie Weber in de C. Speelmanstraat 45. In 1926 vertrok zij vanuit Den Haag naar Schaesberg. Vier jaar later was zij weer in Den Haag om er te trouwen. Leuk feit dat zij als Limburgse Van Weers tussen de Haagse tak van Van Weers verbleef.
In oktober 1930 waren zij getrouwd. Vrijwel direct voeren zij naar Indië waar hij zijn eerste baan had als ingenieur 3e klasse op de Oembilinsteenkolenmijn. Dat duurde heel kort want diezelfde maand werd hij overgeplaatst naar de Poeloeaoet steenkolenmijnen. In 1931 werd hij weer teruggeplaatst naar de Ombilinmijnen. Ondertussen was hij tot ingenieur 2e klasse benoemd bij den Mijnbouw.
1932: Zij waren in Sawah Loento op Nederlands Oost-Indië
Maart 1934: Met de ss. Jan Pieterszoon Coen gingen zij met verlof naar Nederland na zes jaar in dienst bij de mijnbouw te zijn. Het verlof mocht van acht maanden duren.
November 1936: met de mms. (mailmotorschip) Dembo naar Batavia.
April 1937: Met de Johan van Oldenbarnevelt naar Nederland.
Mei 1937: benoemd tot ambtenaar op nonactiviteit.
Maart 1939: Wegens ziekte kreeg Wieger van Dam een binnenlands verlof van één maand in Bandoeng.
Mei 1939: Hij werd van het hoofdkantoor in Bandoeng overgeplaatst naar de Boekit Asammijnen.
1940 -1942: Zij woonden in Tandjoeng-Enim (N.O.I). want daar was de Boekit mijn.
Wieger overleed in het Interneringskamp Muntek (tegenwoordig Mentok) op West Bangka 50 jaar oud op 13 augustus 1945. Het was een Jappenkamp in Zuid-Sumatra op het eiland Bangka.
Zijn vrouw was toen ziek en verbleef in Palembang bij Sumatra, op een ander eiland dan waar haar man gestorven was. Hij ligt begraven op het Nederlands ereveld Leuwigajah in Indonesië.
1958: Mary van Dam-van Weers woonde in Brunssum. Zij overleed in 1970.
Op de rechter overlijdensadvertentie werd het overlijdensjaar 1945 geplaatst terwijl op het kruis 1944 staat.
Op de site www.indischekamparchieven.nl staat: In Zuid-Sumatra werden de geïnterneerde mannen, vrouwen en kinderen eind 1943 en in de loop van 1944 overgebracht naar twee grote verzamelkampen in en bij Muntok op het eiland Bangka. De mannen werden geïnterneerd in de gevangenis, de vrouwen en kinderen in een barakkenkamp buiten de stad. Vooral de mannen hebben het op Bangka zwaar gehad: in de gevangenis kwam tussen september 1943 en maart 1945 bijna een derde van alle geïnterneerden om het leven. In maart en april 1945 werden de Muntok-kampen ontruimd naar de afgelegen rubberonderneming Belalau bij Loeboeklinggau. Tijdens de reis kwamen bijna 30 geïnterneerden om het leven. In Belalau werden de vrouwen en kinderen ondergebracht op het emplacement van de rubberonderneming aan de Soengei Tjoeroep. Het mannenkamp lag ruim 2 kilometer verder naar het oosten. In augustus 1945 verbleven in de Belalau-kampen meer dan 1.100 geïnterneerden.
Op deze foto staan
bovenste rij vlnr: mevr. Badings, dhr. Crijns, dhr. Vis, dhr. Van Dam en dhr. Johannesen
Middelste rij: vrnl: dhr. Holleman, dhr. Wijthoff, mevr. Wijthoff, mevr. Crijns, mevr. Duursma, mevr. Holleman, mevr. Vis, mevr. Wijngaarden-Jentink, mevr. Van Dam-van Weers.
Onderste rij: dhr. Badings en dhr. Duursma.
Op de foto ontbreekt dhr Van Wijngaarden. Hij was net als Wieger van Dam, mijningenieur.
(met dank aan mw. Wijngaarden, schoonkleindochter).
Toevallig (?) was de man van mevrouw Van Wijngaarden, net als Wieger van Dam, mijningenieur.