Genealogische website Warsage

verslag pluimvee congres 1910Tijdens het Tweede Nationaal Congres voor Pluimvee- en Konijnenteelt van 1, 2 en 3 augustus 1910, hield Xavier van Wersch op 2 augustus een inleiding op de vraag: Beantwoorden de pluimveetentoonstellingen, zooals ze tegenwoordig gehouden worden aan het doel, waarvoor ze feitelijk daargesteld worden? Hiervan werd een verslag gemaakt waar alles dat hij tijdens het congres officieel zei, genotuleerd werd. Dit verslag van 230 pagina’s is nu gedigitaliseerd.

De heer J. H. Fr. Xavier von Wersch, Scharn-Maastricht (blz 44/45)
Mijnheer de Voorzitter, Dr. Vriesendorp heeft ons op wetenschappelijk gebied veel belangrijks laten hooren, maar m.i. wijst hij den weg aan de sportfokkers en verliest hij het nut uit het oog. Ik betreur dat, aangezien mijn vrienden en ik uit het Zuiden hier heen gekomen zijn om iets in het belang van de nut-fokkerij te hooren. Ik vraag aan den heer Vriesendorp, of de kleur der hoenders iets ter zake doet dan wel of er een bepaald type moet wezen, dat aan de gestelde eischen voldoet.

 

Ik bezit niet veel theoretische kennis, maar bij mijn reizen door geheel België heb ik op practisch gebied veel geleerd. In België vindt men het Mechelsche hoen. Op tentoonstellingen zoowel daar te lande als in Nederland, vindt men dat ras in bepaalde geperfectionneerde kleuren als zwart en koekoek, maar op het platteland in België treft men die dieren in alle mogelijke kleuren aan en ziet men ze op de boerderijen als het zoognaamde boerenhoen rondloopen. Het type is er echter; de kenmerken zijn: veeren aan de pooten en een zware lichaamsbouw, waardoor de beesten voldoen aan de eischen van een slachthoen. Hetzelfde geldt van de Braekels. Ook dat ras vindt men in alle kleuren, maar het is in elk geval een vast type.

 

De mooiste exemplaren worden voor de sportfokkerij en voor de voortteling uitgezocht, maar overigens worden zij algemeen in alle kleurschakeeringen op het platteland aangetroffen. Ik had liever van den heer Vriesendorp willen hooren, hoe wij een goede legkip moeten krijgen, want als wij met al die theorie en al die wetenschap, welke hier verkondigd is, in Limburg komen, zullen de menschen ons antwoorden, dat zij daarmede niet geholpen zijn, dat de kleur der hoenders niets terzake doet en dat zij een goede leg- en vleeschkip willen hebben.

 

Wij zijn begonnen met het houden van een pluimveemarkt en het gevolg daarvan is, dat niet op de kleur der hoenders, maar op de handelswaarde daarvan gelet wordt. Wij willen dus een kip, die geschikt is voor de mesterij en verkocht kan worden. Wij moeten een hoen hebben, dat zoodanig aan de eischen van een vleeschkip voldoet, dat men op de markt daardoor koopers trekt. Bovendien moeten wij de eierproductie niet uit het oog verliezen en daarom zou ik gaarne vernemen, hoe wij een goede leg- en vleeschkip kunnen verkrijgen. De Minorca’s, Leghorns en Wyandottes, die algemeen in Nederland worden aangetroffen, voldoen dunkt mij, niet in alle opzichten aan dien eisch.

De heer Vriesendorp gaf als antwoord
De heer Xavier von Wersch heeft er zich over beklaagd, dat hij wel iets over de sportfokkerij, maar niets over de nutfokkerij had gehoord. Indien ik ook de laatste had moeten behandelen, zou ik gaarne overeen uur meer tijd de beschikking hebben gehad. Ik heb echter in mijn toelichting het volgende gezegd: “eenzelfde geval doet zich echter voor bij de nuthoender fokkerij.”

De heer J. H. Fr. Xavier von Maastricht (blz 67)
Geachte Vergadering! Wat de tentoonstellingen betreft, zou ik wenschen, dat nut-hoenderrassen konden worden tentoongesteld in groote kooien, waarin een haan en 6 hennen konden worden geplaatst. Dit zouden eigen kooien moeten zijn, ter voorkoming van besmetting, geconstrueerd volgens een door een vereeniging voorgeschreven model. In die kooien moesten de kippen kunnen leggen, terwijl de kippen niet uitsluitend moesten worden beoordeeld op schoonheid, maar ook op dikte en handelswaarde van het ei; niet op de hoeveelheid der gedurende de tentoonstelling gelegde eieren, want dat zou kunnen teleurstellen. Vleeschhoenders zouden moeten worden beoordeeld naar de geschiktheid voor het slachten en de vetmesterij.

 

Verder zouden de inzenders, zoowel particulieren als vereenigingen, zich moeten verbinden van bekroonde dieren broedeieren beschikbaar te stellen onder zekere bepalingen.


Wij hebben bij ons in het Zuiden een vereeniging, die uit meerdere kleinere vereenigingen bestaat; ieder lid betaalt fl.1.- contributie, maar wij geven ieder lid per jaar gratis 12 broedeieren van rashoenders. 

 

Wii richten dus iets uit.


Nu zegt men wel, dat onze vereeniging geen orgaan heeft, maar wie belang stelt in de pluimveeteelt, koopt zich een orgaan, b.v. de V. P. N., Onze Gevleugelde Vrienden, Avicultura enz. Met het geld, dat wij aan contributie innen kunnen wij niets meer doen. Wij helpen de menschen aan raskippen; elk lid krijgt 12 broedeieren, waarvoor 70 cent wordt berekend, zoodat er per lid 30 cent overblijft. Wij hebben menschen, die tegen betaling de kippen op den leg controleeren.

 

Te Eisden heeft iemand een toom patrijs Leghorns, die hij op den leg controleert. In het najaar zoekt hij er de beste legsters uit en verstrekt dan van die dieren de eieren als broedeieren aan de leden. De leden weten dus, dat zij eieren krijgen van kippen, die aan de eischen van een goede legkip voldoen. 

De Voorzitter:
Ik moet den heer von Wersch doen opmerken, dat hij van het vraagpunt, dat aan de orde is, afdwaalt. De drie vragen, welke de heer Kooiman zich had voorgesteld te beantwoorden, vormen de basis van hetgeen de inleider heeft betoogd. 

De heer J. H. Xavier von Wersch, Scharn- Maastricht (blz 68)
Ik zal niets afdingen op hetgeen de heer Kooiman over de witte Leghorns heeft gezegd, maar ik vraag mij af, of de witte Leghorns wel het ras is, dat wij hier te lande moeten hebben.

 

Het is mij opgevallen, dat men in Nederland altijd reclame maakt voor iets, dat in het buitenland thuis behoort. Ik zou liever zien, dat onze eigen Hollandsche rassen meer op den voorgrond werden gebracht. De Leghorn’s behooren tot de vreemde rassen en zooals de heer Kooiman zegt, voldoen zij voor hen, die sportrassen houden, uitstekend, maar welk nut geeft dat? Zou men denken, dat de vreemdelingen hier te lande Leghorns zullen komen koopen ? Ik betwijfel het, want zij hebben ze zelven. Wij maken reclame voor Italiaansche kippen, die hier den boel bedorven hebben. Wij zijn thans bezig onze Hollandsche kippen te verbeteren en als wij er in slagen die rassen te behouden, zullen wij ten minste weten wat wij hebben. Door jaar op jaar onze pogingen voort te zetten, zullen wij ongetwijfeld komen waar wij wezen willen.

 

De heer Kooiman heeft voortdurend gesproken van de klasse der V. P. N. op de tentoonstelling van Avicultura. Ik zou in plaats van klasse der V. P. N. willen lezen klasse voor “Vereenigingen ter bevordering van de pluimveeteelt*, want wij hebben in het Zuiden den Zuid-Nederlandschen Eierbond, welke 2000 leden telt. Van die 2000 zijn er ongeveer 1000 niet bereid zich bij het Noorden aan te sluiten en als men nu alleen van de V. P. N. sprak, zouden alle andere vereenigingen op dit gebied van deelneming aan de tentoonstellingen uitgesloten zijn.

 

Tenslotte nog een woord over de prijzen, die op de tentoonstellingen voor foktoomen worden toegekend. Ik zou wenschen, dat die prijzen werden gegeven onder het beding, dat die kippen een jaar lang ter beschikking van de vereeniging moesten blijven, zoodat de leden er broedeieren van konden krijgen.

De heer J. H. Fr. Xavier von Wersch, Scharn-Maastricht. (blz 84)
M. d. V.! (webmaster: = mijnheer de voorzitter). Met belangstelling heb ik de rede van Dr. Te Hennepe gevolgd en ook voor de toekomst heb ik zeer veel van hem geleerd. Het doel is de heerschende hoenderziekten zooveel mogelijk te bestrijden en nu wil ik even mededeelen, dat ik deze week van de importeurs van Italiaansche kippen in België twee circulaires heb toegezonden gekregen, waarin niets dan goeds over die kippen staat. Die leveranciers maken het door hun advertenties zoo aanlokkelijk, dat de boeren, die op de grenzen wonen, zich niet de moeite willen geven, hun eigen kippen te fokken en jaarlijks kuikens van elders betrekken.

 

De handel in die Italiaansche kippen bloeit dan ook in die streken. Wekelijks vindt men aan het station te Maastricht een partijmanden met kippen, die naar verschillende plaatsen verzonden worden. In tal van plaatsen in België bloeit die handel dan ook. Er is mij weleens medegedeeld, dat die handelaren aan 500 syndicaten kippen leveren, zoodat men niet kan zeggen, dat die handel te niet is gedaan. Wij moeten daartegen maatregelen nemen en mij dunkt, dat er wel iets op te vinden is,n.l. het sluiten van de grenzen gedurende eenige maanden, juist als die kippeninvoer plaats heeft.

 

Wat is het geval? Vroeger hadden wij goed gezonde kippen en heerschten er geen ziekten, maar tegenwoordig is er b.v. iemand, die te lui is om zijn eigen kippen te fokken en die daarom kippen koopt. Is dat dan eens goed uitgevallen dan wordt daarmede reclame gemaakt, terwijl er natuurlijk niet gelet wordt op de vele kippen, die door dezen importhandel sterven. En daardoor bloeit die handel. Als allen, wier dieren stierven, het publiceerden, zou het spoedig uit zijn, maar nu zijn sommigen tevreden en dus blijft die handel bloeien.

 

De importeur in Maastricht ik ken hem goed en hij heeft geld genoeg, zegt: ik verkoop een massa kippen en ontvang dankbetuigingen bij de vleet, en dus blijf ik doorgaan met verkoopen. Ik herinner mij nog heel goed, dat Dr. Schutte in Maastricht was. Ik geef ook in overweging de kwestie van den invoer van vreemde kippen te bestudeeren, want gebeurt dit niet, dan loopen wij altijd de kans de ziekte in ons land te krijgen. Indertijd was ik te La Panne op de Fransche grens en een dokter van het Instituut Pasteur heeft toen ook over een serum gesproken. Toen liet een importeur dat serum komen en zijn er veel kippen in leven gebleven. Is dat serum nu ook voor iedereen te bereiken en kan de Regeering niet iemand uitzenden om dat te verkrijgen en de kippen in te enten ?

De heer J. H. Fr. Xavier von Wersch, Scharn-Maastricht (blz 91)
Ik hoor, dat de annonces, waarin die geïmporteerde kippen worden aangeboden, wekelijks inde vakbladen voorkomen. Zouden wij nu niet tot de uitgevers het verzoek kunnen richten, die advertenties niet meer op te nemen?
Er staat o.a. in, dat die kippen onder veeartsenijkundig toezicht staan, maar ik weet wel hoe dat gaat. De veearts teekent eenvoudig zonder de beesten te hebben onderzocht, het bewijs, dat zij gezond zijn.

De heer J. H. Fr. Xavier von Wersch, Scharn-Maastricht (blz 113/114)
Ik heb op het gesprokene door den heer Hoogendijk niets aan te merken. Ik heb er slechts iets aan toe te voegen. Het gaat over de vraag, hoe men het kunstmatig broeden kan bevorderen. De ondervinding, die ik in 20 jaren heb opgedaan ik heb vele machines gebruikt heeft mij geleerd, dat de slechte resultaten, die men krijgt, meestal aan het gehalte der eieren zijn te wijten. De eieren van kippen, die in een ren opgesloten waren, bleken nooit zoo sterk bevrucht te zijn als die, welke ik van de boeren kreeg en die afkomstig waren van dieren, die vrij uitliepen in het land.

 

Ik heb zelf proeven genomen met eieren, die ik op de eierveiling had gekocht. Vroeger beweerde men, dat als men eieren van elders betrok, men ze, alvorens ze in de machine of onder de kip te leggen, 24 uren moest laten rusten, omdat ze anders niet goed uitkwamen. Ik wilde daarmede een proef nemen. Ik kocht 150 eieren, afkomstig uit het Noorden van Limburg, op de veiling te Maastricht. De eieren worden in de plaats, waaruit zij afkomstig zijn, op een kar naar het station gereden, reizen dan naar Maastricht, worden daar naar de veiling gebracht om verkocht te worden en worden dan uitgereden. Zij zijn dus aan veel beweging onderhevig. Het resultaat, dat ik kreeg, was desniettemin zeer gunstig: 125 kuikens van de 150 eieren.

 

Het kunstmatig broeden is een uitstekend iets en als de resultaten ongunstig zijn, ligt de oorzaak hierin, dat de meeste menschen geen goede eieren nemen. Vandaar dan ook, dat in het buitenland, zooals in België en Frankrijk, wel goede uitkomsten worden verkregen. Hoe komt dat? Ik neem Mechelen als voorbeeld. Eerst kreeg men ook daar ongunstige resultaten, omdat de menschen niet goed op de hoogte waren met de behandeling van de machine. Maar toen heeft iemand machinaal voor dat dorp uitgebroed. Hij begon met 24, 30, 40 machines. Hij handelt als volgt. De menschen in die streek hebben hoogstens 50 kippen, die allen vrijen uitloop hebben op niet afgesloten terrein. Hij koopt nu eieren van die lui, legt ze inde machine, broedt ze uit, en de menschen koopen dan hun kuikens terug en fokken die thuis op.

 

Dit geeft goede resultaten en dus zal de centrale broederij moeten worden aangewakkerd. Dan kan een persoon, die de noodige vakkennis heeft, kuikens uitbroeden voor een geheele streek, het zal goede resultaten geven en men zal niet zoo tegen de machine zijn als nu. In verband met hetgeen de heer Hoogendijk gezegd heeft over het opfokken van kuikens kan ik een voorbeeld geven. In Maastricht heeft iemand dezen winter 1600 kuikens uitgebroed, maar zij gingen alle 1600 dood. Nu krijgt hij betere resultaten, omdat hij de ondervinding heeft opgedaan, dat het niet goed is, 1600 kuikens in één kamer bijeen te plaatsen. Hoe kleiner het aantal b.v. 25 ineen kunstmoeder hoe beter de kuikens opgroeien

Prae-advies van den Heer J. H. Xavier von Wersch te Scharn-Maastricht (blz 150)
De meeste pluimvee-tentoonstellingen doen meer nadeel dan voordeel aan de teelt. Tentoonstellingen worden meestal met goede bedoelingen gehouden, maar worden misbruikt. Als propaganda-middel werken tentoonstellingen goed. Doordat zij, die niet genoeg bekend zijn met de Hoenderteelt, nu een overzicht krijgen van de bestaande rassen. De Pluimveevereenigingen moeten er zich meer op toeleggen, de rassen op productiviteit te verbeteren dan naar schoonheid te zien. Het is toch algemeen bekend, dat op een tentoonstelling het dier alleen naar het uiterlijk beoordeeld wordt.

 

De meeste bezitters van hoenders, welke bekroningen hebben ontvangen, zijn nu ook inde verbeelding, dat het goede leg- of vleeschsoorten zijn en gaan zooals zij zich uitdrukken, nu beginnen met dit bekroond ras verder te kweeken, zonder de goede hoedanigheden van de dieren te kennen. Ook worden dan broedeieren van deze bekroonde dieren aan liefhebbers en veel ook aan pas beginnende fokkers verkocht, soms voor duren prijs. De verkooper van deze eieren is tevreden, doordat hij zoo goed deze eieren verkoopt en degene, welke ze kochten, zijn in de verbeelding, dat zij het ware ras hebben, hetwelk gouden eieren legt, zonder dat beiden weten, dat zij meer aan de hoenderteelt benadeelen dan bevoordeelen.

 

Om het in het kort uit te drukken, de Sporthoenderteelt werkt in het nadeel van de fokkerij, want bezoekt men onze hedendaagsche Pluimvee-tentoonstellingen en men ziet wat voor hoenders ingezonden zijn en door wie dan begrijpt men dadelijk, dat het enkel liefhebberij is.

 

Vele van deze bekroonde dieren zijn meest door inteelt gefokt om ze mooi in de veeren te krijgen. Witte kippen mogen niet in de zon loopen, omdat dit invloed op de kleur zou hebben en er een gelen tint tevoorschijn komt en het dier alzoo niet meer voor bekroningen in aanmerking komen.


Koopt nu iemand zulke tentoonstellingsdieren, dan gebeurt het maar al te dikwijls, dat hij er niet veel genoegen van beleeft. Zij zijn door verwantschap zoo gedegenereerd, dat zij door den leg niet zullen uitmunten en de kuikens, welke men er van fokt, zwak en aan allerlei ziekten onderhevig zijn. In den laatsten tijd is evenwel op enkele tentoonstellingen eene uitstekende verbetering, aangebracht. Het zijn de groote hokken, waarin niet meer een haan of hen alleen geëxposeerd worden, maar waar geheele stammen hoenders in tentoongesteld worden en voornamelijk de inlandsche rassen.

 

In Duitschland heb ik tentoonstellingen gezien, waarop heele hoenderparken geinstalleerd waren. Op deze manier krijgt men niet alleen een overzicht van de rassen, maar ook hoe een hok of stal in te richten en alles wat op het gebied voorkomt. Men zal denken, dat ik tegen tentoonstellingen ben, integendeel tentoonstellingen zijn onmisbaar, mits zij aan net doel beantwoorden, en praktisch ingericht worden opdat de bezoeker en vooral de landbouwer er zijn nut uit kan trekken vandaar dat zij, die mee willen helpen om in dezen toestand verbetering te brengen, een anderen weg dienen te volgen.

De heer J. H. Fr. Xavier von Wersch, Scharn- Maastricht (blz 151)
Geachte Vergadering! Indien men de pluimvee-tentoonstellingen, welke de laatste jaren schier in iedere stad en zelfs in ieder groot dorp gehouden worden, bezoekt, is dat somwijlen zeer aardig en kunnen deze ook zelfs voor leeken leerrijk worden, daar op zulke tentoonstellingen alle hoenderrassen geëxposeerd worden en de pas beginnenden een overzicht krijgen van de rassen en daardoor een besluit kunnen nemen welk soort zij zich zullen aanschaffen. Dit is dan ook het eenige nut, hetwelk de hedendaagsche tentoonstellingen opleveren. Want bezoekt men meerdere groote tentoonstellingen dan zal men bemerken, dat het meest dezelfde exposanten zijn welke inzenden en dezelfde dieren, welke tentoongesteld worden.

 

Deze kippen of hanen worden, wanneer ze in het begin van het tentoonstellingsseizoen het geluk hebben  door hun schoonheid een hooge bekroning te behalen, meestal  naar alle volgende gezonden, zoodat als het seizoen voorbij  is, zulke kip of haan op eene heele reeks bekroningen kan bogen. Zoodoende wordt het een najagerij naar prijzen. Later zullen hiervan dan tegen hooge prijzen broedeieren beschikbaar gesteld worden. 

 

Ik zal mij zelf als voorbeeld nemen om aan te toonen, hoe het met de tentoonstellingen gaat. In het geheel heb ik 1900 prijzen behaald met kippen en konijnen. Hoe behaalde ik ze? Ik ging, gewapend met de kennis, die ik op dit gebied bezit, kippen koopen bij menschen, die zich op het fokken van bepaalde rassen toelegden. Ik wist mijn adressen. Ik ging bij voorbeeld naar Engeland en zocht daar bij een fokker van een speciaal ras uit een koppel van 100 exemplaren de beste uit.

 

De konijnen kreeg ik van alle kanten. Het kostte mij veel geld, want ik moest mijn naam hooghouden. Wat was het geval? Na afloop van de tentoonstellingen werden de geëxposeerde dieren te koop gesteld en kwamen dan in het bezit van liefhebbers. Daardoor liep ik altijd het gevaar, dat ik op de volgende tentoonstellingen door de jonge dieren werd geslagen; ik moest dus telkens beesten gaan zoeken, die nog beter waren.  Dat exposeeren op die manier heeft niet veel nut tot stand gebracht. De prijzen, die ik behaalde, werden door mij gekocht, want als ik geld liet zien, kreeg ik de dieren en dan ging ik er mede geuren. Ik heb veel prijzen gekregen, die niet mij toekwamen, maar den persoon, die de bekroonde dieren had gefokt. 

 

Ook worden dan broedeieren van die bekroonde dieren aan liefhebbers of fokkers verkocht, soms voor duren prijs.  Dezen beleven daarvan echter niet veel pleizier, want de kuikens, welke men uit die eieren krijgt, zijn zwak en aan allerlei ziekten onderhevig, hetgeen een gevolg is van de omstandigheid, dat die kippen uitsluitend op schoonheid worden gefokt.

 

Ik had vroeger zilverlaken Hollandsche hoenders gehad en die gingen dood. Hoe kwam dat? De eerste prijswinnende haan en de dito hen werden bij elkander gezet en of men daarvan nu eieren van 35 of 40 gram kreeg, hinderde niet, men broedde er mede. Men lette alleen op de veeren, niet op de sterkte van het kuiken. Ik heb toen het adres van den heer Hofstede te Assen gekregen; ik ontving van hem broedeieren van datzelfde ras, die gemiddeld 60 gram wogen. Ik heb ze laten uitbroeden en ben nu in het bezit van een haan en 5 kippen.

 

De haan is geen tentoonstellings-exemplaar, want hij heeft een enkelen kam, maar toch doe ik hem niet weg. Ik weet nu zeker, dat ik dieren heb, die van een goeden legstam afkomstig zijn. Het is geen kunst om er een haan, die een eersten prijs heeft behaald, bij te krijgen. Ik heb op de tentoonstellingen keuze genoeg en als ik daar zulk een dier uitzoek, kan ik er gemakkelijk mede geuren. 

 

Wanneer men van mijn tegenwoordigen toom eieren krijgt ik verspreid ze ook werkelijk onder de leden onzer vereeniging, dan weet men zeker, dat die afkomstig zijn van kippen, die een goed ei leggen, want ik zet geen kip te  broeden op eieren, die minder dan 55 gram zwaar zijn. Ik zoek de dikste eieren uit en neem voor de sterkte twee-jarige kippen. 

 

Vroeger werd algemeen erkend, dat de zilverlaken Hollanders slecht fokten; dit kwam, omdat de inteelt te ver werd gedreven. Zij laten zich nu zeer goed fokken en het is een ras, dat zeer gewild is in het Zuiden. De zilverlaken Hollanders zijn al aardig verspreid en de zwarte ook; zelfs onze Commissaris der Koningin heeft er een 90-tal van. Meerderen bij ons in de buurt hadden er 15 a 20 en fokken ze nu al in het groot. Als men een ras degelijk aanpakt, kan men het dus wel verbeteren.

 

Ik zal nu zeggen, hoe ik mij een tentoonstelling van nuthoenders voorstel, die eenigszins het doel nabij komt. Tentoonstellingen hebben mij altijd geïnteresseerd en zoo ben ik ook gaan kijken in 1908 naar een tentoonstelling in Dusseldorf. Daar heb ik toen gezien hoe een goede tentoonstelling ingericht behoort te worden en ik heb dan ook door dat bezoek veel geleerd. Daar heb ik tentoongesteld gezien complete hoenderparken; er waren inzendingen bij, die meer terrein in beslag namen dan tweemaal deze zaal, en bestonden uit  nachthokken, hokken om in vet te mesten, broedmachines enz. Ik dacht toen: dat is nu iets voor het Departement van Landbouw, want de pluimveeteelt is immers een onderdeel van den landbouw. 

 

Over de sporttentoonstellingen spreek ik niet; wij moeten denken aan de boeren. Nu zien wij op tentoonstellingen inzendingen van alleen een haan en een kip of van alleen een haan of alleen een kip. De boeren kijken daar wel naar, maar dat is niet leerrijk genoeg. Daarom wensch ik, dat toomen van 1-6 ingezonden zullen kunnen worden in speciale hokken. Nu wordt op tentoonstellingen ook wel eens ruw omgegaan met de dieren; velen komen niet terug, vliegen weg of loopen weg en ik heb op een tentoonstelling weleens een geheele rij hokken zien omvallen. Maar wanneer men eischt, dat ingezonden wordt in hokken, ingericht volgens een bepaald voorschrift, dan kan men eenvoudig die hokken op een rij zetten en na afloop van de tentoonstelling zoo weer verzenden. Dan behoeft men de dieren niet meer in manden te pakken.

 

Ik heb meermalen gezien, dat dit niet goed is. Men moet hierbij niet denken aan de tentoonstellingen van Avicultura en enkele andere, maar de kleinere tentoonstellingen. Daarbij heb ik wel gezien, dat bij het inrichten het geheele bestuur present was, maar bij het afbreken alles werd overgelaten aan een paar knechts. Ik heb gezien, dat de dieren uit de kooien getrokken werden, zoo de mand in. Wil het goed gaan, dan moeten de heeren, die de tentoonstelling organiseeren, zich ook daarmede bemoeien en zich daarvoor opofferen, terwijl er toch al zoo veel van hen wordt gevergd. Dit alles kan voorkomen worden door exposeeren in grootere hokken, waarin een geheele toom kan en dat zoo is ingericht, dat het toch gemakkelijk in zijn geheel  te versjouwen en te vervoeren is. Dit is ook beter bij het eventueel uitbreken van een ziekte. 

 

Er bestaat gevaar voor ziekten, doordat men steeds dezelfde kooien gebruikt. Men zegt wel, dat zij ontsmet worden, maar het is beter het gevaar te voorkomen. Zitten mijn beesten in mijn eigen kooien, dan weet ik, dat er geen gevaar voor besmetting bestaat en ik mijn beesten gezond terugkrijg.

 

In de tweede plaats de klassen-indeeling op de landbouw-tentoonstellingen. Wat baat het, dat men al die namen weet? Men behoeft niet al die verschillende klassen te hebben. Er komen vaak slechts een drietal inzendingen in één klasse, b.v. in die der wit Wyandotten. Men leest dan in de courant, dat deze of die persoon den 1en prijs in de klasse der wit Wyandotten heeft behaald en dat heeft dan vaak ten gevolge, dat de broedeieren van die bekroonde beesten duur worden  verkocht, terwijl deze nog grove fouten hebben. De dieren moeten al zeer slecht zijn, willen zij op zulk een landbouwtentoonstelling geen prijs behalen en als er geen prijzen gegeven worden, ontstaat er dikwijls ruzie. 

 

Ik zou daarom het voorbeeld van Frankrijk en België willen volgen en de Nederlandsche rassen meer op den voorgrond willen stellen door afzonderlijke klassen daarvoor te vormen. Als wij den tijd, dien wij aan de veredeling van de buitenlandsche rassen hebben besteed, hadden gebruikt om onze Hollandsche rassen te verbeteren, dan zouden deze laatste de buitenlandsche rassen reeds hebben overtroffen. 

 

Verder zouden m.i. op een praktische tentoonstelling alle zaken, de pluimveehouderij betreffende, dienen gevraagd te worden en daarvoor prijzen beschikbaar moeten gesteld worden.
1e. Voor de beste hoenderhokken voor ongeveer 50 kippen. Ik heb reeds 15 jaren geleden te Bellefontaine, op de Fransche grens, hokken in den vorm van aarden hutten gezien.  Men kan ze nu ook te Heithuizen in Nederland, te Neusz, te Gladbach, te Dusseldorf en op andere plaatsen in Duitschland vinden. Zij zijn goedkoop en practisch gemaakt en vallen binnen het bereik van een ieder. Zij zullen ongetwijfeld opgang maken bij de boeren, want dezen kunnen voor hun hoenderhokken niet veel geld over hebben. Als zij die hokken zien, dan zullen zij zeggen, dat zij die zelven wel kunnen maken en dat is ook zoo.


In de tweede plaats zou ik een prijskamp willen uitschrijven voor den besten toom legkippen. 

 

Verder zou ik op de tentoonstelling gevraagd willen zien het beste model vetmesterij-inrichting. In Frankrijk en België is men in dit opzicht ons land ver vooruit. In België heeft men hokken, zij staan op een rij overeen lengte van 40 a 50 M. De beesten worden daar op een practische wijze gevoederd; de voederbak bestaat uit twee planken, die tegen elkander staan, terwijl aan elken hoek een klein plankje is  aangebracht. In elk geval kunnen wij op de tentoonstelling zien, welk het beste systeem van voederen is.

 

Dan volgen: de beste inrichting voor natuurlijk broeden; de dito voor natuurlijk opfokken van kuikens en idem voor het kunstmatig opfokken van kuikens.

 

Verder wensch ik te noemen het beste model legnesten, bestaande uit gewone en controlenesten. Deze laatste krijgen vasten voet in Nederland; in het hoenderpark te Heithuizen zijn zij in gebruik en voldoen zij goed. Zij zijn verbeterd en gemakkelijker gemaakt. Als men op een tentoonstelling een overzicht krijgt van de verschillende modellen, zooals de Amerikaansche, de Duitsche, de Deensche en andere, dan kan men beoordeelen, welke soort het gemakkelijkst en het meest practisch voor het gebruik is. Men moet zelfs een controlenest kunnen maken vaneen sinaasappelkist. Maar als men een tentoonstelling ziet, kan men zich van dat alles een denkbeeld vormen. Men kan dan prijzen uitloven voor praktische graan- en beenderenmolens, eierschouwers, enz.
Ik heb indertijd zelf een eierschouwer gemaakt, die niet meer dan ƒ 3.— kostte en goed voldeed. Nu zijn ze geperfectionneerd en voor f 10. — verkrijgbaar; ook de V. P. N. heeft ze in gebruik. Er kunnen in een uur 15000 eieren mede geschouwd worden.

 

Dan de verpakking van levend pluimvee en konijnen voor de veiling. Wij hebben een verpakking ingevoerd, waaraan wel wat hapert. Roermond heeft een andere verpakking. Nu is er een wedstrijd uitgeschreven en doet ieder zijn best de verpakking tot volmaaktheid te brengen. Wij moeten er ook rekening mede houden, of de verpakking aan het buitenland voldoet. Op de verpakking, die wij te Maastricht hebben, wordt in Duitschland aanmerking gemaakt. 

Verder de verpakking van geslachte vogels. Nu er markten te Maastricht en Roermond geopend zijn, voorzie ik export. 

 

In de derde plaats de verpakking van eieren. Die is door het geheele land overal verschillend. In Roermond en Maastricht heeft men ongeveer dezelfde verpakking, die tot nu toe wel aan de gestelde eischen voldeed. Maar zoo wij naar Engeland moesten uitvoeren, zouden wij niet weten, hoe te verpakken. Kunnen wij op een tentoonstelling verschillende verpakkingswijzen zien, dan is dat veel gewonnen. Verder moeten ook worden tentoongesteld verschillende modellen konijnenhokken en broedmachines. Deze laatste moeten buiten beoordeeling blijven, want daarover kan men geen oordeel vellen. Een vereeniging, die met een zekere machine de proef heeft genomen, zal deze misschien kunnen aanbevelen, maar een jury moet daar buiten blijven.

 

Verder is noodig een tentoonstelling van eieren. Ik ben indertijd eens naar Aalsmeer geweest en heb daar de eenden-fokkerijen gezien. Ook heb ik waargenomen, hoe daar de eieren werden ingelegd; later is die mijnheer met mij naar Maastricht geweest en heb ik hem gevraagd, welke eieren geschikt zijn voor export naar Engeland. Ik hoorde toen, dat de kleur veel ter zake doet, dat donkere eieren geschikt zijn voor de eene stad, lichtere voor de andere stad, enz. Men moet de eieren in dat opzicht sorteeren in 6 a 7 soorten en dat is ook een zaak, waarmede men bij export te maken heeft. Ik wil niet zeggen, dat dit programma volmaakt is, doch mijn streven is een wijziging in het tentoonstellingswezen te verkrijgen, opdat de tentoonstellingen in de toekomst meer nut zullen afwerpen voor de pluimveehouderij.

De heer H. G. de Ponti, Oirlo-Venray (blz 156)
M. d. V.! De geachte inleider heeft zooveel kwaads van onze tentoonstellingen gezegd, dat er ook weleens iets goeds over gezegd mag worden.


Het doet mij echter innig genoegen, speciaal omdat het van den heer Von Wersch komt, dat het vele goede, dat hij nog genoemd heeft, in hoofdzaak met de V. P. N. in verband moet worden gebracht.

 

Ik wensch aan zijn praeadvies iets toe te voegen. Wanneer de tentoonstellingen overal gehouden werden, zooals verleden jaar die te Roermond was ingericht, waar de leiding van de afdeeling pluimvee en konijnen en alles wat daarmede in verband staat, aan de V. P. N. was opgedragen, dan durf ik den heer Von Wersch de verzekering geven, dat zij zeer veel practisch nut zouden afwerpen. Ik kan aan de leden van dit Congres de heugelijke mededeeling doen, dat ik als afdeelingssecretaris van de V. P. N. de eerste maand na het houden der tentoonstelling 180 nieuwe leden kon boeken. Dat alleen is mijns inziens van zoo groot gewicht, dat al het andere daarbij als het ware in het niet verdwijnt.

De Voorziter (blz 157)
Ook ik wensch over deze quaestie een woord te spreken.
In de eerste plaats wil ik verklaren, dat ik onder veel van hetgeen de heer Von Wersch heeft gezegd met pleizier mijn naam wil zetten. Ik hoorde in mijn omgeving zoo even verluiden, dat de inleider het enfant terrible speelde, omdat hij het geheim van de tentoonstellingen openbaarde. Daarvan had zijn optreden ook veel, maar het is een feit, dat op tentoonstellingen veel gebeurt, dat niet in de haak is en veel nagelaten wordt, dat moest geschieden. Er staat echter tegenover, dat aan hen, die met de leiding van de groote tentoonstellingen zijn belast, groote hulde toekomt voor de opofferende moeite, die zij zich getroosten, om alle ongerieven en ongemakken, die door den heer Von Wersch in zijn toelichting zijn samengevat, te voorkomen.

 

Wat de inrichting van de tentoonstellingen voor de toekomst betreft, heeft de heer Von Wersch ons een beeld gegeven van hetgeen hij op dat gebied zou wenschen. En nu zal het hem ongetwijfeld aangenaam zijn, als ik even een tipje ga oplichten van den sluier, die nog over de groote landbouw-tentoonstelling, die in 1913 hier te lande zal worden gehouden, hangt. Daar zal getracht worden eene afdeeling Pluimvee en Konijnen in het leven te roepen, die breekt met alles wat tot nog toe voor nutstentoonstellingen is gebezigd. De inrichting wordt geheel gewijzigd en wij zullen doen wat wij meenen dat nuttig en noodig is om een goed beeld te geven van de pluimveeteelt, zooals die in Nederland was, zooals die is en zooals die moet worden.

 

Laten wij over dit punt kalm met elkander overleg plegen. Wij hebben nog een tijdsruimte van bijna 3 jaar voor den boeg, maar die hebben wij ook wel noodig voor eene degelijke organisatie. Laten wij de handen ineenslaan om tot een goed resultaat te komen, dan zullen wij een grooten dienst bewijzen aan de pluimveehouderij in Nederland, welke wij toch allen liefhebben.

De heer J. H. Fr. Xavier von Wersch, Scharn-Maastricht (blz 157)
Geachte Vergadering!
Ik heb met genoegen gehoord, dat hetgeen ik gezegd heb in goede aarde gevallen is. De heer de Ponti meent dat ik vijandig tegenover de V. P. N. sta. Integendeel; ik ben niet tegen de V. P. N. Ik sympathiseer nog altijd met de V. P. N., maar ik kan mij met eenige zaken niet vereenigen. Misschien kunnen wij echter in de toekomst, door degelijk en redelijk met elkander die zaken te bespreken, tot een vergelijk komen. Dat wij moeten samengaan in de pluimveewereld wat de nutfokkerij betreft, is zeker, maar als wij in aansluiting geen nut zien blijven wij in het Zuiden apart. Wij hebben daarvan op het oogenblik veel voordeel. Kunnen wij die op de een of andere wijze behouden, dan zal ik gaarne medewerken om aaneensluiting te bevorderen. En in ieder geval moeten wij allen elkander steunen en ons niet tegen elkander laten op zetten.

 

Wat het samengaan van sport- en nuttentoonstellingen betreft, zooals de sporttentoonstellingen nu gehouden worden, is het onmogelijk er een groote nuttentoonstelling aan te verbinden; de lokalen zijn daarvoor meestal te klein.

 

Ik dank den heer van Genderen Stort voor zijn reeds nu gedane mededeeling, dat in 1913 een groote landbouwtentoonstelling zal gehouden worden. Ik geef hem in overweging daarvoor het programma van de te Dusseldorf gehouden tentoonstelling na te gaan. Die tentoonstelling was zeer interessant. Zij nam een groote ruimte in; er waren hokken met wel 50 kippen, geheele inrichtingen met kuikens, broedmachines enz.

 

De heer de Ponti zegt, dat de tentoonstelling in Roermond veel nut heeft gesticht, maar ik merk op, dat op die tentoonstelling de dieren ook in geheele toomen zijn tentoongesteld. In Maastricht zijn wij er mede begonnen en omdat men dat te Roermond heeft nagevolgd, heeft men daar veel leden gekregen.

De Voorzitter:
Ik dank den heer Von Wersch ten zeerste voor zijn inleiding. Ik ben overtuigd, dat als er nog sprake mocht zijn van eenige oneenigheid tusschen de pluimvee-Vereenigingen in het Zuiden, deze samensprekingen de eerste stap zullen zijn in de goede richting, n.l. om te komen tot een gemeenschappelijk optreden in het belang van de pluimveehouderij.

De heer J. H. Fr. Xavier von Wersch, Scharn-Maastricht (blz 173)
Geachte Vergadering!
Met belangstelling heb ik de gegevens van den heer van Genderen Stort gevolgd. Wij krijgen daarbij iets te hooren over den handel in Russische eieren. Ik ben mijzelf gaan overtuigen in Aalsmeer en heb gezien dat daar millioenen Russische eieren worden ingelegd.
Nu is de vraag: komen die eieren hier ter markt als Hollandsche of als geconserveerde Russische ? Het is de vraag, of die eieren, welke een tijdlang in de kelders worden gelegd – ik schat het aantal op 40 millioen; te Lansmeer had één handelaar er 15 millioen ingelegd wel goed doen aan den naam van onze producten, want zij worden beschouwd als uit Nederland te komen.

 

Met den heer van Genderen Stort ben ik het eens, dat maatregelen moeten genomen worden om de Nederlandsche eieren van waarborgsmerken te voorzien. Men kan dan zooveel eieren conserveeren als men wil, de handelaar zal dan altijd aan het merk kunnen zien. of hij versche eieren krijgt. Vooral nu de uitvoer van eieren zoo sterk toeneemt, is dat merken noodig. Wij moeten Duitschland niet wegcijferen, dat jaarlijks voor een waarde van 220 millioen mark aan pluimvee en eieren van elders moet betrekken.

 

Ook België komt te kort. Het betrekt ruim 60 millioen eieren uit het buitenland en verleden jaar zijn er daarvan 18 millioen door ons land geleverd.

Aan de andere zijde van ons land is er ook nog afzetgebied. De uitvoer vanuit Maastricht is uitsluitend naar België en Duitschland. De prijzen, die wij maken, zijn bevredigend en de handel neemt nog gestadig toe. Het eenige bezwaar, waarmede wij te kampen hebben, is, dat wij nog te weinig eieren hebben; de groote kooplieden komen nog niet. Wij verkoopen in het goede seizoen te Maastricht 300000 eieren en te Roermond worden er 500000 geveild per week. Ik laat hier nog buiten beschouwing, dat er een 100-tal karretjes Limburg rondgaan om de eieren op te koopen.

 

Wat is echter het geval ? Maastricht levert gewaarborgde eieren; fraude is niet mogelijk. De meeste eieren worden geschouwd en onder controle geleverd.

 

Te Roermond werden indertijd de eieren ook gemerkt, maar men is daarvan teruggekomen en levert daar nu ongemerkte eieren. Dat verwondert mij, omdat de V. P. N., waarvan die veiling uitgaat, zich ten doel stelt de pluimveeteelt te bevorderen. Men zegt wel, dat de eieren geschouwd worden, maar men moet niet uit het oog verliezen, dat de kooplieden, die met hun karretjes rondgaan om de eieren op te koopen, die vermengen met buitenlandsche eieren. Ik weet dat bij ondervinding.


Willen wij het vertrouwen van het buitenland krijgen, dan moeten wij er inde eerste plaats voor zorgen, dat op de Nederlandsche eieren een degelijk waarborgsmerk wordt geplaatst.

De heer J. H. Fr. Xavier von Wersch, Scharn-Maastricht. (blz 189)
Dr. van Rijn heeft veel interessants laten hooren over den eierhandel en over de waarborgsmerken, die ingevoerd moeten worden om de herkomst der eieren aan te geven. Naar aanleiding van zijn mededeeling, dat in Engeland in den aanvang de koopers bezwaar hadden gemerkte eieren te koopen, kan ik verklaren, dat vanaf de oprichting van de veiling te Maastricht de eieren daar gestempeld zijn en dat wanneer er op die markt ongestempelde eieren kwamen, de kooplieden onmiddellijk zouden protesteeren. Te Aken kan men de eieren van de Maastrichtsche veiling, alle door een merk gewaarborgd, vóór de ramen der winkeliers zien liggen; zij hebben een enormen opgang gemaakt; zij bezitten het vertrouwen van het publiek, dat er op uit is gestempelde eieren te koopen. De menschen weten, dat dat versche Hollandsche eieren zijn. Wij moeten het publiek dus overtuigen, dat wij degelijke waar leveren; dan zal het waarborgsmerk goed werken.

 

Thans een zaak, die ik niet heb hooren bespreken. Aan het hoofd van het praeadvies van den heer van Rijn staat: »Wat kan er gedaan worden om den uitvoer van eieren, slachtgevogelte en konijnen te bevorderen en het Nederlandsche product in het buitenland meer bekend te maken,« maar nu hebben wij omtrent de konijnen niets gehoord. En wat geschied is met de kippenteelt, kan ook geschieden met de konijnenteelt; ook deze kan een bron van inkomsten worden voor den kleinen man.

 

Op het oogenblik liggen er in Frankrijk fabrieken stil, omdat zij geen product te verwerken hebben. Ik heb prijscouranten van Fransche firma’s, die verwerken 20.000 kilo angorahaar, maar de fabrieken moeten nu stilliggen, want zij hebben geen grondstoffen genoeg. Op de tentoonstelling te Brussel is te zien, wat er al van konijnenvel kan worden gemaakt; zoo zijn er b.v. geheele pakken voor luchtvaarders, prachtig verwerkt. Ik meen dan ook, dat de V. P. N. meer aandacht moet gaan schenken aan bevordering van de konijnenteelt, niet alleen met het oog op het vleesch, maar ook wegens het vel. Tot nu toe wordt daaraan niet die aandacht geschonken, welke zij verdient.

error: