Genealogische website Warsage

Priester Leo van Wersch schreef twee grote artikelen in De Linie over de Gereformeerde Oecumenische Synode 1949 met de kop: Eenheid tussen afwijkende richtingen? Venster op het Protestantisme, Voorgeschiedenis der Generale Oecumenische Synode :

 

Venster op het Protestantisme.

Nu de acta van de Geref. Oecumenische Synode, gehouden van 9 tot 20 Augustus j.l in de Waalkerk te Amsterdam, zo juist zijn gereed gekomen, achten wjj het onze plicht in deze rubriek de voornaamste officiële gegevens te publiceren over dit belangrijk oecumenisch gebeuren. Zoals bekend hebben de Gereformeerde Kerken om principiële redenen geweigerd deel te nemen aan de verleden jaar te Amsterdam geconstitueerde Wereldraad van Kerken. Hieruit te concluderen, dat de G.O.S. een oecumenische onderneming-op-eigen-gelegenheid zou zjjn, voortgekomen uit rivaliteitsoverwegingen, is in strijd met de feiten.

 

Ds. D. Sikkel begon de openingsrede van de Synode met de woorden: “E voto Dordraceno… naar de wens van de Synode van Dordrecht 1618—1619 en naar de eeuwenoude begeerte van de Kerken der Reformatie zijt gij herwaarts gekomen om na de eerste G.O.S. van Grand Rapids in 1946, die een voorbereidend karakter droeg, thans in breder verband de G.O.S. van Amsterdam bij te wonen”.

 

Verder werd met nadruk vastgesteld, dat deze samenkomst wil onderzoeken, of en hoe de christelijke oecumenische eenheid te verwezenlijken is onder allen, die, ofschoon eenzelfde gereformeerde belijdenis handhavend, toch onderling gescheiden zijn. Als enig juiste betekenis van het woord oecumenisch erkent men die, welke in plaats van subjectieve menselijke opvattingen het Woord Gods als uitsluitende norm van denken en doen aanvaardt. Er kan dus geen sprake zijn van egalisering, van een soort grootste gemene deler, die het karakteristieke der afzonderlijke belijdenissen verdoezelt, iets, wat ook de Wereldraad van Kerken geenszins voorstaat. Slechts Kerken van strikt orthodoxe schriftgetrouwe, gereformeerde belijdenis mochten aan de G.O.S. van Amsterdam deelnemen. De uitnodiging tot bijwonen van de Synode was aanvaard door de Gereformeerde Kerken van Nederland, Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland, Schotland, Duitsland, Zwitserland, Hongarije, Frankrijk, Indonesië (de Soembanese Kerken en de Chinese en Javaanse Kerken van Midden-Java) Amerika en Zuid-Afrika. Gedelegeerden uit vier werelddelen vormden het Moderamen van de Synode.

 

Voorgeschiedenis

Het denkbeeld vaneen G.O.S. dateert, volgens mededeling van prof. dr. G. Ch. Aalders, reeds uit de tijd der Reformatie. Toch kon eerst de Synode van Dordrecht met enig recht oecumenisch worden genoemd, omdat daartoe ook Gereformeerde Kerken uit het buitenland waren genodigd. Duidelijker sprak in dit opzicht het z.g. Frankforter Convent, bijeengeroepen op initiatief van koningin Elisabeth van Engeland. Pas in 1930 wordt daarna de oecumenische gedachte opnieuw opgenomen, en wel óp instigatie van de Zuid-Afrikaanse Kerk. Op de Synode van Sneek 1939 werd een voorlopige overeenstemming bereikt tussen de Gereformeerde Kerken van Nederland, Amerika en Zuid-Afrika, welke in 1946 leidde tot de eerste G.O.S. van Grand Rapids (Mich.) in de Verenigde Staten. Hier werkte men plannen uit voor een grote, internationale samenkomst te Amsterdam, waartoe alle Kerken ter wereld van gereformeerde belijdenis zouden worden uitgenodigd. In 1947 hield de Synode van Zwolle zich uitvoerig bezig met deze aangelegenheid en wees de Kerk van Amsterdam aan als de „roepende Kerk” voor de G.O.S. van 1949.

 

Agenda der Synode

De eerste G.O.S. van Grand Rapids had verschillende commissies benoemd met de opdracht voor de Synode van Amsterdam rapporten samen te stellen over de volgende onderwerpen: 1. Het instituut der Kerk en haar leer. 2. De verhouding van Kerk en Staat. 3. Schepping en Evolutie. 4. Beginselen der christelijke opvoeding. 5. De toekomstverwachting der Kerk. 6. Huwelijkskwesties. Daarnaast werden van vele zijden, vooral van de Gereformeerde Kerken van Nederland en Zuid-Afrika, verzoeken om advies ingediend in zake al dan niet aansluiting bij de Wereldraad van Kerken van 1948.

 

Bij het bespreken der rapporten bleken er ernstige bezwaren te bestaan tegen de keuze der te behandelen onderwerpen. Prof. Clarence Bouma (U.S.A.) betoogde, dat, ondanks de grote theologische verdiensten van de rapporten b.v. over de Kerk en haar leer en de opvoedingsbeginselen, deze Synode zich uitsluitend diende bezig te houden met oecumenische problemen, zoals de taak van de Kerk in de moderne wereld en het vraagstuk van samenwerking met andere Kerken. Theologische verhandelingen, die voor de belijdenis der Kerken van belang zijn, behoren tot de agenda van Nationale Synoden.

 

Mede om deze redenen zullen wij ons dan ook beperken tot het besprokene over de bij uitstek oecumenische vraag omtrent een eventueel samengaan van de Gereformeerde Kerken met de Wereldraad en het thema: Verhouding van Kerk en Staat, waarvan de hoge oecumeniciteit duidelijk bepaald wordt door het standpunt, dat de Synode uiteindelijk innam tegenover het befaamde artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

 

Wereldraad

Het probleem van oecumenische samenwerking en eenheid, dat in gereformeerde kringen een warme belangstelling geniet, stelt deze Kerken onontkoombaar voor de noodzakelijkheid haar houding te bepalen ten opzichte van de W.C.C. (World Council of Churches).

 

Reeds in 1946 had de Synode van Zwolle dit onderwerp besproken en besloot toen niet deel te nemen aan het werk van de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland. In haar antwoord op een schrijven van de Oecumenische Raad naar aanleiding van deze beslissing gaf de bijzondere Synode van Eindhoven van 1948 als haar mening te kennen, dat de eenheid van de Kerk uitsluitend kan gegrondvest zijn op het geloof in de Godheid en de verlossende dood van Christus, en dat bijgevolg allen, die deze waarheid verwerpen, dienen uitgesloten te worden van deelname aan de Wereldraad. De afwezigheid van de Gereformeerde Kerken op de eerste Assemblée van de W.C.C. te Amsterdam was dan ook gebaseerd op de overtuiging, dat, hoewel de Wereldraad als voorwaarde tot deelneming „het geloof in Jesus Christus als God en Zaligmaker” had geëist, hij toch de deelnemende Kerken vrij liet inde interpretatie van deze basisformule. Vrijzinnige opvattingen kregen als gevolg daarvan onbelemmerde toegang, al bleek practisch de deelname der vrijzinnigen betrekkelijk gering.

 

Kort voor de opening van de G.O.S. te Amsterdam zond de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland een nieuw, uitvoerig schrijven aan de Synode, gedateerd 29 Juli 1949, waarin men de bezwaren der Gereformeerde Kerken tegen de W.C.C. trachtte te weerleggen en opnieuw aandrong op samenwerking. Intussen groeiden in gereformeerde kringen de zienswijzen over deze kwestie uiteen. De meerderheid staat nog steeds scherp afwijzend tegenover elk samengaan met de wereldraad. Prof. J. J. v.d. Schuit, van de Christelijk Gereformeerde Kerk, wenst onder andere „een zeer ernstig schrijven tot de Wereldraad te rlchten, waarin wordt uitgesproken, dat wij om ’s Heren wil ons niet kunnen en mogen aansluiten bij een Wereldraad van Kerken, die de eerste eis, de Kerk gesteld, om haar belijdenis van de Christus der Schriften te handhaven, niet aanvaardt.”

 

Anderen, bij monde van prof. dr. G. Brillenburg Wurth en ds. J. C. Brussaard, bepleiten samenwerking op grond van het feit, dat men anders te kort zou schieten in verantwoordelijkheid ten opzichte van de overige Kerken van Christus, die zeer gediend zullen zijn met het goede voorbeeld van gereformeerde orthodoxie. Bovendien herinneren zij aan de eigen leerstellingen omtrent de pluriformiteit van de Kerk, waarmee een afwijzende houding niet goed verenigbaar is.

 

Lijnrecht hiertegenover gaande sympathieën van weer anderen uit naar aansluiting bjj de International Council of Christian Churches en de National Association of Evangelicals. De I.C.C.C., ontstaan door uitbreiding van de American Council of Christian Churches, is een strikt schriftgelovige organisatie, opgericht uit protest tegen de Wereldraad.

 

De N.A.E., waartoe de Amerikaanse Christian Reformed Church behoort, vermeldt in haar statuut niet, zoals de I.C.C.C., de noodzakelijkheid leer en leven in de Kerk zuiver te handhaven en staat daarom iets wjjder open voor Kerken met afwijkende inzichten, ofschoon ook deze organisatie stipte schriftgelovlgheld als voorwaarde voor lidmaatschap stelt en verder dezelfde doctrinaire basis bezit als de I.C.C.C.

 

Met dit al stond de G.O.S. voor de moeilijke taak tegenover deze uiteenlopende richtingen haar standpunt te bepalen. Over de resultaten van de desbetreffende besprekingen ineen volgend artikel.

 

tweede artikel:

11 november 1949

 

Een leerstellige winst in tolerantie. Na de Gereformeerde Oecumenische Synode.

De uiteenlopende sympathieën van de Gereformeerde Kerken voor de bestaande overkoepelingsorganisaties blijken een ernstige belemmering te zijn om eenstemmig tot een rechtlijnige oecumenische activiteit te geraken. Lang en breed is de kwestie van een eventuele aansluiting bij de Wereldraad besproken. In 1946 besloot de Synode van Zwolle tot afzijdigheid, maar benoemde tevens een commissie van zeven leden, die dit probleem opnieuw moesten bestuderen om de G.O.S. van Amsterdam 1949 van advies te dienen in deze materie. Nadien gaf de Synode van Eindhoven in 1948, in haar antwoord op een schrijven van de Oecumenische Raad van Kerken in Nederland, opnieuw de motieven aan, waarom men een samengaan met de Wereldraad meende te moeten afwijzen.

 

De belangstelling van sommige gereformeerde kringen voor de Wereldraad-vijandige International Council of Christian Churches en voor de National Association of Evangelicals compliceerde intussen het vraagstuk niet weinig. En dit temeer, daar eventuele uitspraken en besluiten van de Gereformeerde Oecumenische Synoden de vertegenwoordigde Kerken alléén binden voor zover deze Kerken ze voor hun rekening nemen. Het kan dan ook nauwelijks verwondering wekken, dat zelfs, of liever juist na uitvoerige bespreking het resultaat weinig definitiefs opleverde.

 

Bezwaren tegen aansluiting

Het lijkt ons begrijpelijk, dat de pogingen van de Oecumenische Raad, in een schrijven van 29 Juli j.l. ondernomen, om de G.O.S. te overtuigen van de onhoudbaarheid der gereformeerde bezwaren, gefaald hebben. De studiecommissie meende dan ook gerechtigd te zijn haar mening te handhaven, dat de „basic formula”, hoewel volgens de officiële tekst van de resoluties der Assemblée van Amsterdam 1948 geformuleerd naar de woorden van het Apostolicum, tóch blijkens de handelingen van de Wereldraad en uitingen van leidende figuren niet ernstig wordt genomen.

 

Ofschoon de Wereldraad herhaaldelijk verzekert, dat hij geen tucht wenst uit te oefenen over de gedelegeerden der participerende Kerken (welke taak aan de Kerken toekomt), sluit het hebben vaneen grondslag toch ook de handhaving ervan in. Men acht het niet mogelijk welke grondslag ook te interpreteren zonder een nauwe band met het Woord van God. Ondanks beweringen van het tegendeel handelt de Wereldraad als een Super-Kerk.

 

Nivellering en vervaging der belijdenis-waarheid kunnen niet uitblijven. Ten slotte wijst men erop, dat het samen arbeiden met hen, die niet geloven, dat het heil der zondaren alleen ligt in de vergiffenis door het Bloed van Christus, de Kerken zelf grote schade zou berokkenen.

 

Het is moeilijk in te zien, dat deze kritiek van gereformeerde zijde, ondanks de redenen, die vóór aansluiting pleiten, ooit kan verslappen zonder de eigen beleden orthodoxie prijs te geven.

 

Besluit van de G.O.S.

Negentien sprekers hebben het probleem der Gereformeerde Kerken ten opzichte van de Wereldraad uitvoerig naar eigen inzicht belicht. De scherp aan de dag tredende verscheidenheid van meningen maakte het onmogelijk tot een definitief besluit te geraken. Het eindresultaat was dan ook een middenweg, die een uitstel der beslissing betekent.

 

Met op één na algemene stemmen verklaarde de Synode zich accoord met het voorstel wéér een breedvoerige brief te richten aan de Oecumenische Raad, met afschrift voor de Wereldraad, waarin haar standpunt duidelijk wordt uiteengezet en verzocht wordt de bezwaren van de Gereformeerde Kerken tegen de Wereldraad weg te nemen.

 

In dit stadium der besprekingen adviseert de Synode de aanwezige Kerken zich niet bij de Wereldraad aan te sluiten. Een internationale commissie zal het probleem opnieuw in studie nemen en aan de volgende Synode rapport uitbrengen, daar „de onderscheiden toestand” in de verschillende Kerken een tekort aan eenstemmigheid onmiskenbaar heeft bewezen.

 

Met betrekking tot de I.C.C.C. en de N.A.E. werd eveneens het eindoordeel opgeschort. Men erkende weliswaar volmondig de Schriftgelovigheid van beide organisaties, maar wenste toch eerst de binnen het jaar uitte brengen resultaten te bestuderen van een onderlinge werkcommissie, waaraan de opdracht werd gegeven zich gezamenlijk te bezinnen op wezen en werk van de I.C.C.C. en de N.A.E., zowel als op de mogelijkheid van één organisatie voor alle Kerken, die het absoluut gezag van Gods onfeilbaar Woord aanvaarden en de hoofdwaarheden van de christelijke religie belijden en handhaven.

 

De verhouding van Kerk en Staat

Het mag als de belangrijkste verdienste van de G.O.S. van Amsterdam 1949 worden beschouwd, dat zij bij de behandeling van het doornige vraagstuk omtrent de verhouding van Kerk en Staat, tot een ondubbelzinnige en besliste beginselverklaring is gekomen. De kern van deze kwestie ligt in het intolerante artikel 38, dat de Gereformeerde Kerken bijna 300 jaar lang als deel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis hebben gehandhaafd volgens de formulering van de Synode van Dordrecht in 1618.

 

Overeenkomstig dit artikel heeft de burgerlijke overheid naar Gods bevel de plicht welke zij, zo nodig, met geweld moet vervullen „de hand te houden aan de heilige eredienst, om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de Antichrist te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jesus Christus te doen vorderen, het Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God door een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt.”

 

De eerste twijfels aan de schriftuurlijke gefundeerdheid van deze woorden rezen ongeveer tegelijkertijd in de Gereformeerde Kerken van Nederland en de Amerikaanse Christian Reformed Church, resp. in 1896 en 1898. Eerst op de Synode van 1905 besloot men het boven vet gedrukte te schrappen, na tot de overtuiging te zijn gekomen, dat, zoals de Heilige Schrift duidelijk leert, God het Rijk van Christus niet wil bevorderd zien door de dwingende macht van de Staat en dat, bijgevolg, de in artikel 36 vervatte leer in strijd is met Gods Woord.

 

Spoedig brak eveneens het inzicht door, dat de woorden „het Koninkrijk Gods te doen vorderen en het Woord des Evangelies overal te doen prediken” er toe leiden, dat aan de Staat een „jus in sacra” gegeven wordt, dat niet in overeenstemming is met de autonomie der Kerk. Ten slotte kwam op de volgende Synoden de hele aangehaalde passage van artikel 36 telkens opnieuw in discussie, totdat de G.O.S. van 1949 nu met algemene stemmen op één na de resolutie aannam, dat het bewuste artikel in enkele belangrijke onderdelen niet geacht kan worden op ondubbelzinnige en voor de Kerken volkomen verantwoorde wijze de Gereformeerde Belijdenis in zake het zo belangrijke stuk van de verhouding Kerk en Staat uit te drukken.

 

Daarom, zo besloot men, zal een gemeenschappelijke wijziging van de bestreden woorden in belangrijke mate tot de eenheid en duidelijkheid van het Gereformeerde Belijden omtrent de verhouding van Kerk en Staat kunnen bijdragen, welke wijziging dan ook aan de Kerken werd aanbevolen. Zelf heeft de Synode geen nieuwe formulering voor art. 36 voorgesteld, daar zij het recht mist inzake belijdenis voor de Kerken bindende beslissingen te nemen. Er werd echter met klem op aangedrongen, dat alle Kerken bij de volgende samenkomst hun definitief besluit in deze zouden kenbaar maken.

 

Wel heeft zij in een algemene verklaring, bestaande uit vier artikelen, in details haar nieuw verworven inzichten in deze materie omschreven, waarbij de volle nadruk wordt gelegd op de autonomie van de Kerk in geestelijke aangelegenheden, en de macht van de Staat scherp wordt begrensd. Deze heeft tot taak de Kerk te beschermen en het geschikte milieu te scheppen voor de ongestoorde uitoefening van, haar geestelijke opdracht.

 

Deze synodale beginselverklaring betekent een verheugend en radicaal breken met de eeuwenoude, gereformeerde overtuiging, dat de Staat niet alleen de Evangelische Kerk –als de enig ware Kerk van Christus- zo nodig met geweld had te verdedigen, maar dat het tevens zijn plicht was alle valse godsdiensten uit te roeien.

 

In een tijd, waarin de religieuze verdraagzaamheid in het middelpunt der belangstelling staat, moge deze leerstellige, geestelijke winst van de Gereformeerde Kerken vele Protestanten zoals prof. J. C. Groot onlangs schreef,ervan weerhouden ons, Katholieken, als onvermijdelijke consequentie uit ons absoluutheidsbeginsel de intolerante houding op te dringen, waarvan zij zelf hebben leren beseffen de grote voorbarigheid en volkomen onjuistheid.

L. van Wersch Pr.       

bron: De Linie, jrg 4, 1949, no 187, 28 oktober 1949 en 11 november 1949

 

Klik hier voor pater Leo van Wersch.

error: