Nicolaas Hubert van Wersch (1879-1962) was het vierde kind van het echtpaar Servaas Paul van Wersch en Maria Catharina Scheurs. Paul Servaas was dagloner, zij hadden het niet breed. Woonde dat gezin eerst in Wahlwiller, in 1877 in Nijswiller en in 1879 in Over-Eijs.
Zo gauw hij 18 was moest Hoebert in Laurensberg werken. Het waren echter allemaal tijdelijke baantjes voor het seizoen. Dat bleef hij enkele jaren doen. Zo kwam hij bijvoorbeeld in 1902 terug uit Aken.
Hierna vond hij een baan in de bouw en werkte samen met zijn jongere broer Willem. Soms liepen ze van Eijs naar Aken om daar als jongemannen te werken. Veel huizen, en vooral de huizen van het gezin waar hij uitkwam, in Eijs zijn door beide broers in mergelsteen gebouwd.
Tussen 1923 en 1927 was hij lid van de gemeenteraad van Wittem. Het besturen vond hij leuk, vandaar dan ook dat hij toetrad, of gevraagd werd, als bestuurslid van de werkende leden van de harmonie.
Houbèrt trouwde in 1914 met Elisabeth de Bie. Hij was 35 jaar en nog steeds werkzaam in de bouw. In 1919 hield zijn vrouw eens bij wat hij allemaal versjouwde.
Uit dat boekje is bladzijde april en mei 1919 gekopieerd. In april bijvoorbeeld, had hij 21,5 kar sand gebruikt. In mei waar bij stond halve dag gevaren. = gereisd. Op 8 mei had hij een klus in Simpelveld. Hij nam toen 1 kar houd mee. Ook staat rechts dat hij duizend brikken (=stenen) naar Simpelveld gebracht had.
Wat later ging Houbèrt in de mijn werken. Zoals vele mijnwerkers had hij daarnaast nog een ander inkomen. In Eijs had hij, onder andere in 1948, het café Sport.
Zijn zus Elisabeth (tante Lisa), die in België woonde, raadde hem aan iets anders te gaan doen. In België waren al vele stroopstokers en dat moest Houbèrt ook maar doen. Hij kocht vervolgens in België drie grote stroopketels van 350 liter en persen. Dit alles kwam achter het huis in Over-Eijs te staan, aan de nu Mr. Dr. Froweinweg 9. Achter het huis had hij twee bouwsels, het grote stookhuis en het kleine stookhuis (sjtoakes).
Zo begon hij met stoken van appelstroop. Aanvoer was er in het seizoen genoeg. De boeren hadden veel valfruit (fruit dat van de bomen was gevallen). In een seizoen werkte hij in zijn eentje 30/40.000 kilo appels en peren weg. Dit deed hij tot 1961, een jaar later overleed hij ten gevolge van een aanrijding. Hij werd 82 jaar.
Het echtpaar Van Wersch-de Bie kreeg twee kinderen: Maria Catharina (1915-1968) die in 1951 met Jozef van Houtem trouwde en Elisabeth Maria (1916-1989) die in 1941 ,et Huub Gulpen trouwde.
Zijn kleinzoon Koos Gulpen hielp zijn zeemopa (zeem is dialect voor appelstroop) met stroopstoken, waardoor Koos na zijn pensionering, ook stroop aan het stoken is. Hij gebruikt 30% suikerbieten en 70% onbespoten appels. Koos heeft zelf twaalf appelbomen waaronder de Rode Boskoopappel, maar ook enkele peerbomen. Meestal gebruikt hij dezelfde appel als zijn opa: de Eijsder Klumpke, een klein lokaal konisch appeltje.
Rinse appelstroop bestaat uit ingedikt sap van appels (zuur, fris) en ingedikt sap van suikerbieten (zoet). Rinse betekent dus zoet/zuur.
Soms werden stukjes appel aan touwtjes boven het fornuis gehangen zodat zij konden drogen. Die gedroogde stukjes appel werden in een trommeltje gedaan. ‘s-Winters kregen de kinderen een stukje appel mee naar school als snoep.
Op het etiket van de potjes maakt Koos Gulpen gebruik van het wapen van Van Werst.
Bejaarde man te Eys overreden
Eys, 24 juni 1962 (Eigen corr.) -De 83-jarige H. van Wersch, wonende aan de Froweinweg te Over-Eys, is zaterdagavond om kwart over 10 dodelijk verongelukt, toen hij door een auto, bestuurd door R. uit Vaals, werd aangereden. v.W. had de avond bij zijn overbuurman doorgebracht en werd door de auto gegrepen toen hij bezig was de straat over te steken. Hij was op slag dood.
Klik op een foto voor vergroting.
In het ouderlijk huis in Eijs werden hun twee dochters geboren. Zijn dochter Elisabeth, Liel in het Limburgs, maakte in de zestiger jaren een foto van haar geboortehuis in Over-Eys. Deze foto gaf zij aan haar neef, Paul Servaas van Wersch die, als hobby, erg veel schilderde. Van het huis maakte hij het volgende schilderij.
In de Volkskrant van 2010 stond een artikel over de Limburgse stroopstokers:
Eckelrade Toen hij jong was, zegt Mart Vandewall (66), was stroop stoken van fruit heel gewoon. Elk dorp in Zuid-Limburg had zijn eigen stroopstokers, soms wel een paar handenvol….
Van onze verslaggever Mac van Dinther 18 september 2010.
Stroopstoker Mart Vandewall is Held van de Smaak 2010. De prijs werd vrijdag aan hem uitgereikt in Den Bosch tijdens de opening van de landelijke Week van de Smaak. Het thema van de week is dit jaar fruit. Elke provincie had via voorverkiezingen zijn eigen held genomineerd. Onder de genomineerden waren fruittelers, sap- en jammakers.
Mart Vandewall is de Limburgse held. In de oude vakwerkschuur achter zijn huis in Eckelrade staan twee glimmende koperen ketels waar 800 kilo fruit in kan. Het fruit wordt in de achterste ketel voorgekookt.
‘De peren gaan onderop. Appels bakken snel aan.’ Dan wordt het sap eruit geperst met een houten pers. Dat wordt vervolgens ingekookt tot stroop.
Als het sap begint in te dikken is het zaak ervoor te zorgen dat de stroop niet aanbrandt. ‘Je moet bijna in de ketel kruipen. Zelf een beetje stroop worden.’ Het duurt drie uur voordat het sap is ingekookt tot stroop. Vroeger werd het nog langer gekookt. ‘Maar dan kook je alle aroma’s weg’, heeft Mart ontdekt.
De kunst is te zorgen voor een goede samenstelling. In elke pot stroop kunnen wel vijf soorten appels en peren zitten. Mart gebruikt voor zijn stroop het liefst fruit uit zijn oude hoogstamboomgaard, waar rassen staan die je allang niet meer vindt in de supermarkt. ‘Dat heeft meer body.’
Stroop stoken is een vak dat altijd van vader op zoon werd doorgegeven. Maar de keten is verbroken. Alle ambachtelijke stroopstokers zijn na de oorlog verdrongen door stroopfabrieken. Mart is in de leer geweest bij een Belgische stroopstoker. Zijn zoon, die het bedrijf wil voortzetten, heeft het weer van hem geleerd.
In Limburg smeren ze overal stroop op. Op de pannenkoek, op spek, op kaas. Mart eet zijn stroop het liefst op een sneetje witbrood met boter. ‘Een gebakje.’ Een goede pot stroop kun je trouwens jaren bewaren. ‘Goede stroop rijpt na in de pot. Net als goede wijn.’
Klik hier voor Nicolaas Hubert van Wersch in de Wittemse Tak.