Arnold Verstraelen werd als vijfde kind in 1882 geboren uit Jan Verstraelen, hoofdonderwijzer in Sevenum en Lena van Wersch. Al vroeg ging hij op elfjarige leeftijd naar het seminarie van de paters van SVD, (Societas Verbi Divini = sociëteit van het Goddelijk Woord) in Steyl. Als 17-jarige vervolgde hij zijn opleiding in de buurt van Wenen. Toen hij 24 was werd hij hier tot priester gewijd. Dat zelfde jaar ging hij als missionaris naar het Afrikaanse Togo. Doordat de Jezuïeten niet voldoende missionarissen hadden, kreeg de Sociëteit waarbij Verstraelen destijds was ingetreden de missie opdracht op Timor en Flores. Ieder jaar schreef hij een jaarverslag over wat hij gedaan had en wat zijn medebroeders gedaan hadden, hoeveel dopen er waren geweest, vormsels, huwelijken en hoeveel nieuwe leerlingen zij hadden geworven, hoeveel kerken er gebouwd waren waarvan sommige vandaag de dag steeds als katholieke kerk bestaan. Hij schreef over het geld te kort, over zijn missiebezoeken op de eilanden, maar ook naar Nederland en Rome.
Verstraelen werd in 1922 tot bisschop gewijd.Tien jaar later overleed hij na een auto ongeluk. Hij was 49 jaar.
Hieronder staat uitgebreid wat er allemaal in Togo en op Flores gebeurde. Alles staat in de stijlvorm van de jaren twintig en dertig.
1883: geboren in Sevenum
1895: intrede in het missiehuis in Steyl (11 jaar)
1899: In Tegelen
1900: Naar St. Gabriel bij Wenen voor filosofie en theologie (17 jaar)
1903: Hij legde zijn tijdelijke gelofte af bij de congregatie S.V.D.
1906: De eeuwige gelofte (23 jaar)
1906: Overlijden van zijn vader
1907: Tot priester gewijd (24 jaar)
1907: Naar Togo in Afrika
1911: Terug in Nederland
1913: Naar Flores
1921: Apostolisch vicaris
1922: Tot bisschop gewijd.
1922-1923: Zes maanden in Nederland
1930: Overlijden van zijn moeder
1930-1931: In Nederland
1932: 25 jaar priester
1932: Zijn overlijden (49 jaar)
Zooals ik u schreef, was men hier reeds geruimen tijd aan ‘t sparen voor eene kapel te Voga. Toen ik nu aankwam en de opbrengst mijner collecte te Sevenum afstond, begon men dadelijk met de voorbereidende werkzaamheden. Steenen werden goed in de zon gedroogd en gebakken in een oven, dien men hier met hout stookt. Steenkolenmijnen hebben we niet hier, hout daarentegen in overvloed.
Fietsen
Onder leiding van Br. Jacobus begonnen onze zwarte werklieden toen met bouwen, zoodat de kapel reeds in Februari onder dak kwam en zij den 30. Mei kon worden ingewijd. Voor ik verder ga, zal ik eerst iets over de stad Voga zelf vertellen. Voga is een van de hoofdmarkplaatsen dezer streek. Alle vijf dagen is hier groote markt. Als men op een dezer dagen de stad bezoekt, staat men er verwonderd over, zooveel volk als er op de straten is. Honderden komen dan uren ver om hunne ware hier te verkoopen. ‘t Is heel interessant om dan eens tusschen al dat volk door te fietsen. Hier in Togo, waar de missionaris dikwijls groote afstanden moet afleggen en daarbij niet van trein of tram gebruik kan maken, is de fiets een zeer nuttig en gemakkelijk hulpmiddel. De regeering heeft er voor gezorgd, dat overal goede wegen aangelegd worden. Hier was dat nog al gemakkelijk, men behoefde de struiken maar weg te kappen. Dat werk moesten de negers doen; het was zooveel als belasting, gelijk ook bij ons wel sommige diensten voor de gemeenten verricht worden. Het dorpshoofd moet er ook nu nog voor zorgen, dat de wegen goed blijven en niet weer vol groeien.
Ik schreef daar net, dat ‘t heel interessant is, op zulke dagen te fietsen; niet altijd is het zoo aardig. Vele negers loopen nl. als ze een fiets zien, gauw eenige meter het veld of ‘t bosch in, ofschoon de wegen breed genoeg zijn. Nu zijn de zwarten gewoon hun lasten altijd op hun hoofd te dragen. En als men dan ziet, dat zij hun breekbare waar van ‘t hoofd gooien, en er, wat ze maar kunnen, van door gaan, dan is dat juist niet om te lachen.
Voga is voor ons eene belangrijke plaats. Sedert verscheidene jaren was er dan ook al een school gevestigd. Voor drie jaren konden er al 43 schoolkinderen gedoopt worden. Ook het dorpshoofd is katholiek en nadert dikwijls tot de H. Sacramenten. Hij gaat nog naar school en leert vrij goed. Tot nu toe lazen we de H. Mis altijd in ‘t schoolgebouw. Het is door de negers gebouwd uit leem en heeft een dak van gras, zooals alle huizen hier. Ook de katholieken uit de omliggende dorpen kwamen hier de mis bijwonen, zoodat er gebrek aan plaats was.
Ook voor ons, missionarissen hadden de negers een leemen hutje gebouwd, zoodat we iedere week eenige dagen hier verbleven, en van hier uit de omliggende dorpen bezochten. Daar ‘t echter door het dak heen regende, besloot Br. Jacobus dit eens grondig te veranderen en verving het dak van gras door een zinkplaat, die van de kapel was overgebleven. Zoo heb ik thans te Voga een huis, waar ik tegen regen beschut ben.
Onze nieuwe kapel is een heele kerk, 23 Meter lang en 8 Meter breed, met een klein torentje en een mooi klokje door een geestelijke geschonken. Aan iederen kant zijn er 7 vensterramen, echter zonder glas, wel van luiken voorzien. Het bovenste gedeelte is met vlechtdraad afgesloten, hierdoor komt het licht binnen, als de luiken gesloten zijn. Boven ‘t eenvoudig altaar, door Br. Jacobus gemaakt, bevindt zich een groot kruis en daarboven een klein rond raampje met gekleurd glas. Het geheel is zeer aardig.
Voor de inwijding was de kapel versierd met kransen, palmblaren en vaantjes. Uit Anecho waren twee paters hier, eveneens uit Lome. Na de inwijding was plechtige hoogmis, waaronder een meerstemmige mis heel aardig werd uitgevoerd, ik hield de feestpreek, daarna werd het „Te Deum” gezongen. Zoo hebben we dan in Voga eene kapel en kunnen we met nieuwen ijver ons werk voortzetten. Den vorigen Zondag heb ik er in dit nieuwe godshuis reeds 18 gedoopt en hun en ons aller gebed zal de beste dank zijn voor hen, die ons deze kapel schonken.
bron: De Katholieke Missiën; geïllustreerd maandschrift, in verbinding met het Lyonsch weekblad van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, jrg 33, 1907-1908, no. 12, 01-01-1908
Door Pater A. Verstraelen uit Sevenum, missionaris in Togo.
Feest vieren; wie doet ‘t niet gaarne? ‘t Is daarom niet te verwonderen, dat onze negers er liefhebbers van zijn. De strijd voor ‘t leven „The struggle for live” baart hun immers geen groote zorgen. In den regentijd kapt de neger enkele boomen om, poot wat maïs en aardnoten; de rest doet O. L. Heer. De neger heeft dus tijd om feest te vieren en men kan hem eigenlijk niet voorhouden dat hij door feestvieren te veel tijd verkwist of zijne plichten verzuimt. Hoe viert de neger een feest? Hij viert zijne feesten juist als de menschen in Europa, hij eet goed, drinkt niet slecht en danst. Het dagelijksch eten bestaat uit akume met saus. De akume is pap uit maïs gemaakt. Bij de feesten is de saus beter, ‘t is haast niet te gelooven hoeveel peper de zwarte bij zijn eten gebruikt. Toen ik hier voor het eerst akume at, hield ik weldra op, want de vele peper had mijnen heelen mond verbrand.
Palmwijn
Tegenwoordig eet ik den akume gaarne, maar ik zeg altijd tegen den kok dat hij er maar weinig peper in moet doen. De dorst lescht de zwarte met palmwein, dien men wint uit den palmboom. Het sap vermengd met water vormt dezen goeden drank. De palmwein is zeer verfrisschend en bevat slechts weinig alkohol. Ik herinner me nog goed hoe ik met een ouder missionaris mijn eersten missietocht ondernam. Ik was dermate vermoeid dat ik niet meer vermocht verder te gaan. Toen we in een dorp kwamen, kocht mijn begeleider voor drie centen palmwein, en deze drank beurde me zoo op dat ik den weg naar Woga, ongeveer elf kilometer, zonder veel moeite aflegde. Sedert dien heb ik al dikwijls voor drie centen palmwein gekocht en O. L. Heer gedankt dat hij hier zulke palmen laat groeien.
Wat den dans der negers aangaat zoo is die, uitgezonderd de fetischdans, van heel onschuldigen aard. Gewoonlijk vormen mannen en vrouwen een afzonderlijken kring; ieder klapt met de handen, terwijl twee of drie trommelaars uit alle kracht hun best doen. Afwisselend springt dan een van hen uit de rij in het midden van den kring en danst er alleen; allerlei bewegingen precies naar de maat makende, ‘t Is dikwijls koddig om toe te zien. En de negers hebben gaarne, dat men toeschouwt. Ze toonen gaarne hunne bekwaamheid. Daar de neger zoo dol gaarne feesten viert, is ‘t gemakkelijk te begrijpen, dat onze christelijke feesten ook goed gevierd worden. Van alle feesten heeft zich het H. Kerstfeest de eerste plaats verworven. Het Kerstfeest was bij de heidenen weldra bekend en bemind. De oorzaak hiervan is niet ver te zoeken. Is toch het geboortefeest van onzen Verlosser, het St. Nicolaasfeest voor de negers. Met Kerstmis ontvingen de jongens over het algemeen een broekje en de meisjes een kleedje als belooning voor hunne vlijt. De kooplieden en ambtenaren gaven ook geschenken. Vele stamhoofden brachten een bezoek bij den Europeaan, natuurlijk met het doel een kerstgeschenk te ontvangen. Vele missiestaties kunnen sedert enkele jaren geene kleedjes meer uitdeelen, omdat het aantal scholieren te groot is geworden. Bizonders voor de meisjesscholen is ‘t jammer, daar een kleedje een goed lokmiddel is om de zwartjes in de school te krijgen.
Kerstliederen in Togo
We zien daarom het Kerstfeest op eene andere manier goed te vieren. Daar de natuur hier den kouden, noordschen winter niet kent, vindt men groen en bloemen in overvloed. De heele kerk wordt dan ook met kransen en bloemen versierd, dat menig Europeesche kerk er jaloersch op kon zijn. Vele heidenen die op andere dagen zich om ons niet bekreunen, vullen de kerk zoodat er plaats te kort schiet. Van uit de bijstaties komen de christenen ‘s avonds van te voren of ook in den nacht om de hoogmis ten vier uur bij te wonen. Hoe aangenaam werd ik in den eersten kerstnacht, dien ik hier in het verre heidenland doorbracht, verrast, ‘k Werd plotseling wakker en van uit de verte hoorde ik kerstliederen zingen, ‘t Was de schoolmeester met zijne kinderen die vier uur ver kwamen om de hoogmis bij te wonen. Zoo iets brengt ware Kerstvreugde in ‘t hart van den missionaris.
‘t Kerstfeest is gewoonlijk ook een familiefeest waar alle zich verheugen. De missionaris doet echter ook daarvan afstand uit liefde tot zijnen Zaligmaker. Daarom vierde elk onzer het feest op een verschillende statie te Porto Seguro, te Togo en te Woga. Ieder hielt twee hoogmissen en twee preeken. Zoo werd ‘t den christenen gemakkelijker gemaakt het Kerstfeest goed te vieren, ‘s Namiddags trokken de scharen der deelnemers huiswaarts. De goede Jezus zal ze wel goed gezegend hebben en ik hoop, dat het zaad des Geloofs, dat in deze dagen in hunne harten gestrooid werd, zal opschieten en honderdvoudige vrucht voortbrengen.
Op de statie Togo bleven zestig katechumenen terug. Deze zouden zich hier nog acht dagen goed voorbereiden om dan met Nieuwjaar het doopsel te kunnen ontvangen. Het land dat de jongens onzer missie-statie bebouwen, had genoeg maïs en aardnoten opgeleverd, zoodat het onderhoud niet al te duur kwam. Plaats om te slapen was er eveneens genoeg. De neger is lichtelijk tevreden gesteld, hij behoeft geen veeren bed te hebben, een grasmat is voldoende. Heeft hij ook deze niet, dan legt hij zich doodeenvoudig op den grond en slaapt, den slaap eens gerechten. Als deken dient hun kleed. Zoo lagen dan ook onze katechumenen op de schoolbanken of op den vloer. Overdag was voor goede afwisseling gezorgd. Leeren bidden, andere geestelijke oefeningen, daarbij ‘smorgens en ‘snamiddags 11-12 uur op ‘t veld arbeiden, dat was hun dagtaak. Met onze jongens te samen had Broeder Norbertus in die week 90 jongens op ‘t veld. Voorzeker werkkrachten genoeg en toch krijgt men niet veel gedaan, omdat geheel het veld begroeid is met kreupelhout en struiken, die eerst dienen uitgeroeid te worden. Gewoonlijk verbrandt men de struiken en kan dan twee tot drie keer van hetzelfde stuk maïs trekken.
Ongelukken
Zonder ongelukken zouden deze dagen echter niet voorbijgaan. Op een avond ontstond plotseling een groot lawaai bij de jongens. Een van hen, zoo heette het, zou plotseling gestorven zijn. Alle beklaagden reeds zijnen dood. Hij had nog flink medegewerkt en men had niets van ziekte waargenomen. Hoe blij waren we allen als Br. Norbertus hem weer tot bezinning bracht. De jongen schijnt een hartkwaal te hebben. Veertien dagen later kreeg hij weer zoo’n toeval. Tegenwoordig bemerkt men niets meer. Het was een gunstige gelegenheid er op te wijzen, dat men altijd bereid zijn moet om te sterven. Gevallen van een plotselingen dood zijn hier niet zelden. Afgezien van slangenbeten en zonnesteek komen ze nog al dikwijls voor, zoodat het gebeurt dat heidenen zonder ‘t H. Doopsel sterven, ofschoon men ze nog voor enkele dagen bezocht heeft.
Het ander ongeluk liep ook goed af. De benjamin der doopelingen, ongeveer negen jaar oud, bestudeerde onze maïsmolen. Zooiets had hij nog niet gezien, daarom werd de molen van alle kanten bezichtigd. Dat de molen „bijten” kon had hij wel niet gedacht. Hij betaste hem en ongelukkigerwijze kwam hij tusschen de wielen. Zonder te schreien trok hij den sterk gekwetsten vinger eruit, ging naar de pomp om het bloed af te wasschen. Ondertusschen kwam de broeder, verbond hem den vinger en weldra was het ongeluk vergeten.
Interessant was nog het kiezen van de doopnamen, s’Avonds voor het H. Doopsel werden ze hun voorgelezen. Eenige waren erg vreemd en daarom minder aangenaam. ‘t Werd hun echter voorgesteld, dat alle namen van heiligen waren en dat onze weldoeners in Europa wenschten dat hun deze namen gegeven werden, dan waren zij alle met hun naam tevreden.
Den anderen morgen op Nieuwjaarsdag had dan de plechtigheid van het H. Doopsel plaats. Om halfnegen was een hoogmis, daarna dienden twee paters het H. Doopsel aan de zestig katechumenen toe. Zoo werd hun op den octaafdag van Kerstmis het heil ten deel wat de goddelijke Zaligmaker ons gebracht heeft. Het nieuwe jaar vond ze als nieuwe menschen, als christenen en kinderen Gods. Gedurende de heilige handeling werden van de talrijke geloovigen kerstliederen gezongen en gebeden verricht voor de doopelingen, opdat ze de genade die ze ontvingen altijd getrouw zouden bewaren, en nooit ontrouw worden aan de geloften des H. Doopsels. Dankgebeden en dankliederen besloten de stichtende plechtigheid. In den namiddag gingen alle weer huiswaarts. Moge allen goede voorbeelden worden voor hunne zwarte medebroeders en ook deze tot den waren God voeren.
Wanneer men het jaarbericht van onze missie leest, gevoelt men zich gedwongen O. L. Heer te danken voor den zegen dien Hij ons in ‘t laatste jaar geschonken heeft. Men ziet dat het zaad des Geloofs op vruchtbaren grond valt. Werden toch 1875 doopsels toegediend. Het gevolg daarvan is, dat de kapellen veel te klein zijn. Op een onzer buiten-statie Gunkope bouwen we tegenwoordig een kapel ter eere van den H.H. Joachim en Anna. In Togo is de kapel te klein en bouwvallig, het dak en de balken zijn door de mieren vernield. We hebben den hoogeerwaarden pater Prefekt onzen nood geklaagd. Hij gaf ons ten antwoord: „Als ge ‘t geld daarvoor krijgt dan kunt ge bouwen!’ Daar de missie nog vele schulden heeft kan ik U geen geld geven. Wilt U, daarom niet helpen, waarde lezer of lezeres, de kapel te Gunkope of te Togo te bouwen? Of wilt U niet een goed woordje voor ons doen, dat ons een klein ciborie, een monstrans of andere benoodigdheden voor het altaar en H. Misoffer geworden? De goede God zal ‘t U rijkelijk loon en wanneer U behulpzaam is Hem eene nieuwe woning te bereiden. Giften gelieve men te zenden aan de redactie der Kath. Missiën.
bron: Brief van Arnold Verstraelen afgedrukt in De Katholieke Missiën van 1 maart 1910
Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
(Van ingezonden stukken ook al worden deze niet geplaatst, wordt de copie niet teruggegeven.)
Brief van den eerw. P. Arn. Verstraelen, missionaris in Togo.
Lieve Vrienden en Bekenden!
Daar we, als deze brief op de plaats zijner bestemming is, zoo ongeveer Nieuwjaar hebben, wil ik U eerst een “Zalig Nieuwjaar,” toeroepen! En na u Gods rijksten zegen gewenscht te hebben, zal ik maar dadelijk beginnen u ‘t doel van dezen brief uit een te zetten.
In de stad Togo — naar deze stad is ‘t heele land genoemd — moeten we eene nieuwe kapel bouwen. De oude is te klein en bouwvallig. Daar nu in de missiekas groote ebbe is blijft ons niets anders over dan aalmoezen te vragen.
Togo is een der grootste steden van het land; het is ook een hoofdfetischplaats. Naar Togo kwamen vele meisjes om daar als Fetischpriesteressen haren duivelsdienst te leeren. Ik schrijf „kwamen” daar de regeering in dit jaar de vier fetischscholen opgeheven heeft.
Men hoort nu niet meer zooals vroeger iederen morgen en avond het schreeuwen dezer fetischpriesteressen, dat wel hun morgen- en avondgebed zal geweest zijn.
De lieden hier zijn allen zeer vriendelijk zelfs de fetischpriester. Ge kunt echter wel denken, dat het missiewerk hier een harden strijd te strijden heeft, daar de volksgebruiken geheel en al van den fetischdienst doordrongen zijn. Met Gods hulp zal ‘t echter wel gaan, en we kunnen God danken, dat onze christenen zich goed houden. De meesten naderen goed tot de H. Sacramenten en komen ook door de week in de H. mis en ‘s avonds in de katechese. Ik hoop, lieve vrienden en bekenden, dat ge mij gaarne wat wilt helpen om dit nieuwe huis Gods in deze stad der fetischmus te kunnen bouwen. Aalmoezen geven maakt niet arm, dat weten de bewoners van Sevenum goed en daarom wend ik me ook met vertrouwen tot u. Giften voor de nieuwe kerk kunnen gezonden worden aan P. Auf der Heide te Steil met bijvoeging: „voor de nieuwe kerk in Togo voor P. Verstraelen” of aan P. J. Cox-Poell te Sevenum of direct aan mij. Elke gave zal ik met een ansicht-kaart beantwoorden, zoodat ge zien kunt dat ze aangekomen is.
Mijn hartelijksten dank voor alles wat ik reeds ontvangen heb en met verzoek ons ook niet in uwe gebeden te vergeten, daar immers van Gods zegen alles afhangt, verblijf ik na vele groeten.
Uw dankbare
P. Arn. Verstraelen
Kath. missionaris in Togo
Porto Seguro.
Duitsch W. Afrika.
bron: Nieuwe Venlosche Courant, 8 januari 1910
De eerste Berichten van onze Missionarissen in Nederlandsch-Oost-Indië.
(Uit een brief van Pater Am. Verstraelen.)
HEDEN is ‘t juist een maand dat we, na een vaart van ruim zes weken, hier zijn gearriveerd. In het algemeen hadden we een voorspoedige reis; toch wil ik daarmede niet zeggen, dat ik niet van de zeeziekte te lijden had. Br. Lucianus had er bijna heel geen last van, ik echter des te meer en op alle drie booten: ,Prinz Ludwig’, ,Rumphius’ en ,van Noort’.
Bij onze aankomst in Batavia werden we door Mgr Luypen en de andere paters Jezuïeten met echt hollandsche gastvrijheid ontvangen. Dezelfde gulle gastvrijheid genoten we ook op de andere plaatsen, die we op onze reis naar Soerabaja bezochten. We voelden er ons van het begin af dadelijk thuis.
En wat heb ik op Java dikwijls verwonderd gestaan over de heerlijkheid van dat land! Natuurlijk had ik het mij reeds van te voren veel mooier voorgesteld dan b. v. Togo, maar zoo prachtig als ‘t is, had ik niet durven te denken. — Ons land kan inderdaad trotsch zijn op zijne koloniën. En ook de katholieken behoeven zich niet te schamen. Broeders en zusters hebben op vele plaatsen prachtige scholen, die niet alleen door katholieke kinderen bezocht worden, maar ook door protestantsche, omdat het onderwijs er zoo degelijk is.
De groote missieschool der paters Jezuïeten in Moentilan is eenig in haar aard. Ongeveer driehonderd jongens, allen Javaantjes, worden daar opgeleid tot onderwijzers voor de inlandsche scholen. Ze doen hun staatsexamen en leeren, behalve de gewone vakken, aan hunne landslieden den christelijken godsdienst. De jongens spreken goed Hollandsch en zijn erg beleefd en gewillig. Met recht hoopt de missie van deze inrichting veel goeds.
Cholera
Eenige dagen later zochten we in Soerabaja de boot op, die ons naar de plaats onzer bestemming zoude brengen. We waren op tijd, doch de boot bleef liggen en wachten. Het vertrek was bepaald op twaalf uur, maar ‘t werd avond en we lagen nog altijd voor anker. De kapitein ging aan wal, de dokter kwam en we moesten blijven liggen, daar het schip besmet verklaard was; een koeli was er n. l. aan cholera gestorven. In twee uur was hij dood en in de zee begraven. Het heele schip werd natuurlijk dadelijk ontsmet, maar wij mochten er niet meer af en kwamen maar niet verder. ‘t Was voor ons niet minder vervelend dan voor de andere passagiers, die in Soerabaja aan boord gekomen waren; allen vonden het in ‘t geheel niet prettig, dat ze aan boord waren toegelaten, enkel om hier nu onbepaalden tijd te zitten wachten. Immers de koeli was juist voor Soerabaja ‘s nachts gestorven, zoodat men hun dat gemakkelijk had kunnen zeggen. Er werd naar den gouverneur te Batavia getelegrafeerd en eindelijk mochten we dan, na anderhalven dag nutteloos doorgebracht te hebben, de haven verlaten.
Zeeziek
De ,van Noort’ moest dadelijk doorstoomen tot Timor-Koepang, zonder aan de kleinere havenplaatsen aan te leggen. Tot Koepang zou de quarantainetijd verstreken zijn; de dokter zou ze daar na onderzoek opheffen. Wat was ik blij, toen ik de schroef weer hoorde werken! Maar zoo heel lang duurde deze vreugde toch niet, daar ik van Soerebaja tot Atapoepoe elken dag aan zeeziekte had te lijden. Eerst vond ik het onpleizierig, dat we zonder aan te leggen door zouden stoomen tot Koepang; maar later was ik er blij over, omdat het einde dezer verschrikkelijke zeeziekte op die wijze ook dichterbij was.
Met de quarantainevlag in top voeren we de haven van Koepang binnen. De dokter kwam en alles was in orde, zelfs de zeeziekte was verdwenen, zoodra de boot stil lag. Nog één dag en Atapoepoe zou bereikt zijn. Maar het zou wederom anders komen. We hadden tegenwind en wel zoo erg als we op de heele reis niet hadden gehad. Natuurlijk bereikte mijne zeeziekte nu ook haar toppunt. Onze goede broeder Lucianus had er niets van te lijden; hij kwam me telkens in mijn hut troosten en vertelde me, dat er op het dek en aan tafel bijna geen passagiers te zien waren en men boven nauwelijks kon blijven, wegens het hevige dansen van het schip.
Den volgenden Woensdag — ‘t was juist een jaar na mijn vertrek uit Togo — lagen we voor Atapoepoe. Ge kunt u denken, beste vrienden, hoe blij we waren! Na afscheid genomen te hebben van den kapitein en de passagiers, stapten we in een bootje, dat ons aan wal bracht. Daar zagen we reeds onzen overste, Pater Noyen, die ons uit de verte al verwelkomde. — Twee maanden had hij tevergeefs op ons gewacht. Eindelijk waren we er toch! Aanstonds gingen we naar de missiestatie, op een kleinen heuvel gelegen. Dat het Te Deum in ‘t kleine kerkje aldaar ons uit het harte kwam, kunt ge wel denken.
Lang konden we niet in Atapoepoe blijven, daar we den volgenden dag al moesten vertrekken naar Lahoeroes. Atapoepoe ligt namelijk in een zeer ongezonde streek. De twee graven op het kerkhof, waar de eerste Jezuïeten-missionarissen den jongsten dag afwachten, herinnerden ons daaraan. De statie werd na hun dood naar Lahoeroes verlegd. Sinds dien, wordt Atapoepoe nog maar als nevenpost nu en dan door de missionarissen bezocht. Onze heele reisbagage werd nu voor het transport naar het binnenland in gereedheid gebracht. Lahoeroes immers ligt in de bergen, zeven uur van Atapoepoe verwijderd. Breede wegen zijn er niet, slechts smalle rij- en voetpaadjes. De lasten worden door de paarden naar boven gebracht; elk paard draagt honderd pond, aan ieder kant vijftig. Daarom moest alles op die manier worden omgepakt, een heel werkje! De paarden zijn hier niet groot, ’t zijn meer ponnys. Ze loopen over heg en steg heel zeker; hoefijzers hebben ze niet.
Paardrijden
Den anderen morgen heel vroeg stegen we op. Het was voor de eerste keer in mijn leven, dat ik op een paard zat. Pater Noyen had me gelukkig een mak diertje bezorgd. Bij den controleur Le Coque d’Armandville stegen we even af om ons voor te stellen en tevens afscheid te nemen; hij zou namelijk met dezelfde boot, waarmee wij gekomen waren, binnen enkele dagen naar Europa reizen, ’t Is jammer, dat hij is weggegaan; hij heeft veel voor het land gedaan, o. a. eene reede aangelegd, eene waterleiding voor Atapoepoe gebouwd en zeker zou hij ook de wegen verbeterd hebben, als hij nog langer hier gebleven was. Dit erg verdienstelijk en noodzakelijk werk zal, naar we hopen, de nieuwe controleur, die nog niet hier is, voleinden, ’t Is wel een moeilijk werk, daar de wegen aanhoudend over bergen en dalen loopen. Bruggen zijn er bijna geen, zoodat de paarden door de beken en rivieren moeten loopen. Tegenwoordig, in den drogen tijd, gaat ’t nog, maar gedurende den regentijd is ’t bijna niet om te doen. Voor enkele weken vertelde me nog een luitenant, die bij ons logeerde, dat hij in den regentijd veertien uren noodig had in plaats van anders zeven.
Gelukkig voor ons, dat we in den drogen tijd onzen eersten rit moesten maken. Het was al erg genoeg. Somtijds ging ’t zoo steil omlaag, dat men, zich achteroverleunende, in de stijgbeugels moest gaan staan, om er niet af te glijden. Doch de paardjes hadden een zekeren tred en zoo ging alles goed. Na ruim drie uren gereden te hebben, waren we in Ladi, waar de regeering een klein bamboeshuisje voor europeesche reizigers, d. w. z. officieren en missionarissen, heeft laten bouwen. Na wat gerust te hebben, begonnen we voor het eten te zorgen. leder droeg er het zijne toe bij. Pater Superior kookte de boontjes, Br. Lucianus de eieren en ik de soep. Zoo waren we gauw klaar en het smaakte heerlijk.
Tegen één uur werden de paarden opnieuw gezadeld en het ging weer verder.
Het eiland Timor is, in weerwil van zijne onvruchtbaarheid, toch een mooi land. Aanhoudend heeft men er afwisselende prachtige gezichten op de verschillende bergen; en ik begrijp nog niet, waarom verschillende passagiers me op de boot zoo medelijdend aankeken, toen ik hun zei, dat ik naar Timor ging. Direct van Holland naar Timor gaan, dat vonden ze onbegrijpelijk. Ze waren stellig van meening, dat op Timor het einde der civilisatie en der wereld was. Maar wat zij er ook over denken, ik houd maar vol, dat ook Timor een schoon land is, in ieder geval heel wat mooier dan Togo!
Wat de bewoners aangaat zij, schijnen me goed geaard te zijn. Nu en dan hoort men er wel van opstandjes (b. v. dit jaar zijn er nog drie soldaten hier gesneuveld), maar dat zijn toch uitzonderingen. De inlanders hebben de nederlandsche regeering veel liever dan de portugeesche; uit het portugeesch gedeelte vestigen zich velen hier, omdat ze daar niet willen wonen. Een kapitein, die ook dikwijls bij ons logeert, vertelde me de vorige week nog, dat verschillende radja’s uit Portugeesch-Timor bij hem geweest waren met het verzoek hen te helpen de Portugeezen uit hun land te verdrijven. Hij vertelde ook aardige stukjes over de grenskwestie, maar de brief wordt te lang!
Leren
Wat waren we blij, toen Pater Superior ons zei: “Daar heb je al de kinderen, die ons komen afhalen.” Allen zeiden netjes hun welkomsgroet op, en vreugdekreten meldden onze aankomst naar de kampong. De goede Pater Mathijsen, die al ruim twintig jaar hier werkzaam is geweest en Br. Calixtus heetten ons welkom en na een kort bezoek aan het H. Sacrament had onze ‘installatie’ in Lahoeroes plaats. Zoo bevind ik me dan nu op het terrein van onze nieuwe werkzaamheid en studeer thans van ’s morgens tot ’s avonds, het eerst natuurlijk Maleisch, en daarna Tettum, de inlandsche taal.
Het is jammer, dat Pater Mathijsen al weg is. Hij wilde eerst nog blijven om mij bij de studie te helpen. De koorts, waaraan hij lang te lijden had, dwong hem echter, zoodra mogelijk te vertrekken. Zoo heb ik maar een goede week van hem les kunnen nemen. Wij allen betreuren ten zeerste dat hij ons zoo gauw verlaten moest. Ook de christenen kwamen van alle kanten om hem vaarwel te zeggen en kleine geschenken te brengen. Hij is immers hun vader, die hun geleerd en hen gedoopt heeft. Hij was de eerste missionaris in Lahoeroes. Gelukkig, dat Pater Superior intusschen reeds zoover met de taal gevorderd was, dat hij op Tettumsch kan preken; en als ik hem met de menschen hoor praten, kan ik bijna niet gelooven, dat hij pas zoo korten tijd hier is. Pater Superior wenschte, dat ik het eerst Maleisch zou leeren, omdat in de scholen Maleisch geleerd wordt, en deze taal immers de officieele spreektaal in Indië is.
Binnenkort zullen, naar we hopen, ook de eerste zusters uit Uden aankomen. De inlanders dragen al hout tezamen voor het nieuwe zustershuis. Het is dus te wenschen, dat het zustersklooster in Uden mogen groeien en bloeien. Hier is voor paters en broeders en zusters, plaats en arbeid in overvloed!
bron Katholieke Missiën, februari 1913 en december 1913
Eiland Timor:
Deze missie omvat slechts een gedeelte van Hollandsch Timor, daar het andere gedeelte, ingevolge art. 123 van het Regeerings-Reglement, enkel door Protestanten bewerkt wordt. Wij hebben daar 4 staties, n.l. Lahoeroes, Atapoepoe, Toebakki, Walwikoe met 5357 christenen, uitgedeeld werden daar 35.920 H. Communies er werden 53 huwelijken gesloten. Lahoeroes bezit eene standaardschool met een internaat. Het personeel bestaat uit 2 paters en 3 broeders van Steijl, n.l. Pater A. Verstraelen en Pater C. v. d. Hemel.
In de geheele Prefectuur werd in 1917 op 64 scholen particulier Lager Onderwijs gegeven aan 5333 jongens en circa 600 meisjes.
Wie deze vruchtbare Missie wil steunen met zijne milde gaven, gelieve die te zenden aan het Missiehuis „St. Willibrord” te Uden (N.-Br.), met de bemerking dat die gift voor de Kleine Soenda-Eilanden bestemd is, of wel direct aan P. C. Noijen, Apostolisch Prefect te Endeh, Eiland Flores (Ned. Oost-Indië).
bron: Pius Almanak 1919
Personeel der Missie op 1 Januari 1918.
5 Paters van Steil : Prefect P. C. Noijen ; Pater Fr. de Lange ; Pater A. Verstraelen; Pater C. van Hemel; Pater B. Fries.
4 Paters Jezuïten ; n. l. P. P. Muller; A. IJsseldijk; J. H. D. Engbers en J. Seving.
1 Frater van Steil;
6 Broeders Jezuïten ;
7 Broeders van Steil ;
17 Eerw. Zusters van Heijthuizen;
6 Eerw, Zusters van Uden resp. Steil;
43 katechisten;
37 gebedsleeraren.
Gehouden werden 560 preeken, 2980 katechismuslessen, terwijl 25400 keer hulp werd verleend aan gewonden en zieken.
Verder zijn in den loop van 1918 naar de Missie vertrokken :
8 Paters van Steil ; 1 Frater van Steil ; 1 Broeder van Steil en 6 Zusters van Uden resp. Steil.
Bovendien wachten 11 Paters en een aantal Broeders op reisgelegenheid.
Onderwijs.
De missie heeft de zorg voor : 57 volksscholen met 4786 jongens en 361 meisjes;
4 standaardscholen met 486 jongens, van wie 385 intern zijn; 2 standaardscholen met 390 meisjes, van wie 305 intern zijn.
In de geheele Prefectuur werd in 1918 op 64 scholen particulier Lager Onderwijs gegeven aan 5978 jongens en 4308 meisjes.
bron Pius Almanak 1920
Mgr. P. Noyen schreef o.a.:
Binnen twee dagen stierf de geheele pastorie van Larantoeka uit. Drie paters, een broeder en bovendien nog vier en twintig leerlingen. U zult wel reeds allen mijn uitvoerig en droevig bericht over dit zware verlies gelezen hebben. Ik was juist op Timor, waar ook de ziekte heerschte en waar Pastoor Verstraelen alleen stond als priester met zijn circa zes duizend Christenen. Toen ik den eersten Januari het vreeselijk bericht ontving, moest ik den Eerw. broeder Sales met hooge koorts en Pastoor Verstraelen zonder verdere hulp op Timor achterlaten, om de totaal verweesde missie van Larantoeka te hulp te snellen. Het waren zware tijden en moeilijke dagen.
bron: Onze misiën in oost- en West Indië, 1 juni 1920
Wijding
Naar ons door het Missiehuis St. Willibrord te Uden wordt medegedeeld, zal de H. Bisschopswijding van Mgr. Verstraelen (Ap. Vicaris der Kl. Soenda-eilanden (Flores-missie) plaats hebben in ‘t Moederhuis van de Congregatie van ‘t Goddelijk Woord te Steil, op Zondag 1 October. Als Consecrator zal fungeeren Z. D. H. Mgr. L. Schrijnen van Roermond, als assistent-Bisschoppen Z. D. H. Mgr. P. Hopmans van Breda en Mgr. A. F. Diepen van Den Bosch.
De eerste pontificale Mis zal door Mgr. Verstraelen kort daarna worden opgedragen in zijn geboorteplaats Sevenum (L.)
Wikipedia schrijft over apostolisch vicariaat
Een apostolisch vicariaat is een katholiek bisdom in wording en wordt geleid door een apostolisch vicaris.
In de missie vallen gebieden die nog niet tot een bisdom behoren aanvankelijk onder een apostolische prefectuur. In tweede instantie gaat men over tot de oprichting van een apostolisch vicariaat. Dit is de laatste stap voor de oprichting van een bisdom. Zo was de toenmalige Nederlandse kolonie Suriname een apostolisch vicariaat tussen 1842 en 1958, voordat het een bisdom werd.
Een apostolisch vicariaat wordt geleid door een apostolisch vicaris. Dit kan een priester zijn of een (titulair) bisschop. In tegenstelling tot een bisschop van een ‘gewoon’ bisdom handelt de apostolisch vicaris niet op eigen gezag, maar op het gezag van de paus.
Mgr. Arnoldus Verstraelen.
Overmorgen. Zondag, zal in het Moederhuis der Missiecongregatie van Steil — op zeer bescheiden wijze, want de tijdsomstandigheden dwingen ertoe — een niettemin verheven, en altijd indrukwekkende Plechtigheid plaats hebben. De Bisschopswijding n.l. van Mgr. Arn. Verstraelen. Apostolisch Vicaris van de Kleine Soenda-eilanden, toe te dienen door Mgr. L. Schrijnen, bisschop van Roermond, onder hooge assistentie van Mgr. P. Hopmans, bisschop van Breda en Mgr. A. Diepen, bisschop van Den Bosch. Een nieuwe Nederlandsche naam daarmee geschreven worden op de lijst der doorluchtige Kerkvorsten, een nieuwe zoon van Limburg zal daarmee plaats gaan nemen op de Apostolische zetels.
Wie, vragen de lezers, is Mgr. Verstraelen?
Arnold Verstraelen werd in 1883 als tweede zoon van den hoofdonderwijzer J. Verstraelen geboren te Sevenum, een welvarend dorp in Noordelijk Limburg, in alle missiekringen van ons vaderland bekend, beroemd, bemind.
Op elfjarigen leeftijd deed Arnold zijn intrede in het Missiehuis van Pater Arnold Janssen te Steil en vertrok in 1900, voor zijn philosophische en theologische studies naar St. Gabriël bij Weenen, alwaar hij ook in 1907 de H. Priesterwijding ontving. Hetzelfde jaar ’07 zag hem reeds vertrekken naar de Missie van Togo in Afrika. Van daar riep zijn generaal-overste, Pater Nic. Blum hem in ’11 terug, om na de overname der Missie van Flores-Timor (van de E.E. P.P. Jezuïeten) door de Paters van Steil, aldaar het begin te maken met den bekenden Pater P. Noyen. uit Helmond, den eersten Apost. Prefect, verleden jaar zoo onverwacht te Steil overleden.
Na ruim tien jaar in de verborgenheid zijner «tweede” Missie te hebben gewerkt, werd Pater Verstraelen, begin van dit jaar, door den H. Vader tot opvolger van Mgr. Noyen en tot eersten Apostolischen Vicaris der Kleine Soenda-eilanden benoemd.
Zietdaar, lezers, een greep dorre feiten en jaartallen uit het leven van Mgr. Verstraelen. Gereedelijk geef ik toe, dat honderden priesters ter wereld op veertigjarigen leeftijd een heel wat rijker en „interessanter” levensloop hebben afgelegd. Maar onder ‘t neerschijven van deze nuchtere gegevens werd me ook helderder dan ooit ‘t verschil, dat er tusschen een Priester in Europa en een Missionaris bestaat, tusschen een Bisschop in ‘t vaderland en een Apostolischen Vicaris! Verreweg de meesten onzer Doorluchtige Kerkvorsten in ‘t christelijk Europa staan, van ‘t begin hunner priestelijke loopbaan af, voor de oogen van ‘t volk, als lichten op den kandelaar, als bakens op de bergen…
De leerstoelen, door hen bekleed de werken, door hen uitgegeven, de parochies, door hen bestuurd, hebben jaren achtereen getuigenis afgelegd van hun ontwikkeling, hun toewijding, hun zielenijver, hun apostolische liefde voor Christus en Zijn Kerk… Dan roept hen de stemme Gods — en zij treden naar voren om bekleed te worden met de waardigheid der Opperherders. En heel ‘t volk juicht en jubelt, en noemt zijn nieuwen Kerkvorst den door God aangewezen man gelijk ten tijde van Ambrosius, dien de geestdriftige Milaneezen — nog ongedoopt, en onwillig bovendien — letterlijk sleepten naar den herderlijken zetel: „Ambrosius moet Bisschop zijn!” Vergelijk daarbij de Missiebisschoppen, gelijk de nieuwe Herder van Flores.
Vaak dragers van een weinig bekenden naam, verlieten zij, nog jongeling zijnde, hun geboorteplaats, hun vaderland. Zij verdwijnen voor jaren en jaren, in ‘t eindeloos verschiet der verre, overzeesche landen. Behalve hun medebroeders, familieleden en persoonlijke vrienden, is er nauwelijks nog niemand, die aan hen denkt. Maar intusschen waakt over hen het trouwe oog des Heeren. En wat Hij eens over den Herder van Thyatira neerschreef in de Apokalyps, dat geldt ook heden nog van menig vergeten missionaris: „Ik ben het, de Heer, die uwe werken ken, en uw geloof, uwe liefde, offers en geduld!”
Ziedaar, na tientallen van jaren treedt de Apostolische man opnieuw te voorschijn -komende uit een verlaten woestijn, een ondoordringbaar oerwoud of uit de bergen van een vergeten eiland der Stille Zuidzee — in de hand een zwaarverzegeld document: de rechts- en wijdingsbrieven, hem door Christus’ Plaatsvervanger toegezonden. En hij vraagt, nederig en bescheiden, aan de Bisschoppen van zijn vaderland, om zijn promotie tot dezelfde hooge en verheven pontificale waardigheid — neen, niet terwille van zich zelf, maar (zooals de leus luidt van dezen nieuwen Bisschop): „Pro Deo et animabus! Voor God en de zielen!” Voor Christus, den Opperherder, en Zijn 60.000 Florineesche schapen!
Flores — ‘t „Bloemeneiland”! .Als de studenten van ‘t Udensche Missiehuis op hun missieavonden of bij ‘t afscheidsfeest der Missionarissen, hun weemoedig Floreslied zingen, dan is er niemand die, eenigszins bekend met de geschiedenis van dat schoone historische missieland, zich aan den indruk van dat eenvoudig lied-vol-heimwee kan onttrekken:
Flores lied
Aan ‘t verre, verre Oosterstrand — in glansen van smaragd,
Daar ligt gij, o mijn Floresland, waar heel mijn ziel naar smacht.
Hoe vredig deint uw palmenzee door milde zon bestraald
Maar zuchtend ruischt een zachte bee: „Waarom, waarom gedraald?
“O, zie ons volk in bangen nood, gekweld door Satans macht,
En niemand, die ons hulpe bood. Ach, hoor ons droeve klacht!
En telkens luidt ‘t keervers:
Hoelang nog, hoelang nog moet smachten mijn hart?
Om U, o mijn Flores, verkwijn ik van smart!”
Dat oude, klassieke missieland, met zijn eerlijk maar ook droevig verleden, is het erfdeel van Mgr. Arnold Verstraelen. Sinds de dagen der ontdekkingen vormde het ‘t doel van honderden apostolische mannen — Dominicanen vooral uit het Portugeesche moederland, die er ‘t H. Kruis kwamen planten en ‘t bestemden tot centrum, van waaruit ‘t H. Geloof over de omliggende eilanden zou worden verspreid. Sedert ‘t midden der laatste eeuw werden Flores en Timor — met de geheele Oost- Indische Missie overgedragen aan de Nederlandsche Paters Jezuieten — de schoonste en dierbaarste arbeidsvelden der Sociëteit.
Ongetwijfeld herinneren vele lezers zich nog de aanhankelijkheid, liefde en geestdrift, die er, vooral van af de jaren ’80 en ’90, uitging van de brieven en berichten der Paters Jezuïeten, alsmede der Eerw. Zusters van Tilburg en Heithuizen. — Hoe aandoenlijk, ieder jaar te lezen van de dienst- en vormreizen der Bisschoppen van Batavia (vooral Mgr. Staal en Mgr. Luypen) naar Flores en Timor! Nooit voorwaar zouden de Paters Jezuïeten hun heerlijk Missieveld aan anderen hebben afgestaan, hadden zij bij den gestadigen vooruitgang van ‘t werk de noodige Priesters en Broeders ter beschikking gehad.
Met eerbied en bewondering staan de Missionarissen en Zusters van Steil—Uden hedendaags voor de talrijke „monumenten” hunner roemrijke voorgangers; met weemoed en dankbaarheid in ‘t hart bezoeken zij vaak, onder de wuivende palmen langs de zee, de stille rustplaatsen dier helden en heldinnen, die hen, als apostelen van dat arme volk met ‘t teeken des Geloofs hier zijn voorgegaan. Geen wonder, dat ‘t H. Missiewerk, door zooveel edele Missionarissen begonnen en door zooveel offers bevrucht, thans zoo heerlijk vooruitgaat. Overal langs de kust en in ‘t binnenland, is in ‘t hart onzer bruine broeders ontwaakt het verlangen naar Christus, de honger naar de waarheid Gods. Zij roepen om priesters, zij vragen om scholen, zij smeeken om kerkjes en kapellen. Het aantal priesters, dat in het jaar ’19 nog maar 8 bedroeg, is intusschen geklommen tot 33; toch zou een dubbel groot getal niet toereikend zijn om de christenen voldoende te verzorgen: reeds vormen zij de helft van alle Katholieken in Oost-Indië. Voorzeker, in de vruchtbaarheid van dat arbeidsveld ligt het geluk der apostolische arbeiders en ‘t groote voorrecht van den nieuwen Bisschop.
Maar zij is tevens de bron van de zwaarste zorgen die hem drukken — ook op den dag zijner H. Wijding. En zeker koestert hij de stille hoop, dat onder de trouwe vrienden van het Missiewerk, van zijn dierbare Congregatie en speciaal onder hen wien de vooruitgang der H. Kerk in onzen Oost ter harte gaat, er velen zullen zijn, die de eerste dagen van zijn „pontificaat” niet laten voorbijgaan, zonder hem ook een zichtbaar blijk hunner gevoelens te geven, b.v. voor den bouw eener kerk op zijn nieuwe residentie Endeh of ‘t spoedig op te richten seminarie voor een inlandsche geestelijkheid.
Heeft de schrijver dezer eenvoudige regelen gemeend, den nieuwen Bisschop, zijn lieftalligen en bescheiden Medebroeder, aan ‘t katholieke volk van Nederland, aldus te moeten voorstellen — hij mag ten slotte ook nog wel de vrijheid nemen, den Doorluchtigen Herder van Flores en Timor persoonlijk zoowel als zijn geachte familie hier openlijk en van harte geluk te wenschen. Moge de luister zijner verheven waarheid, met ‘t licht zijner apostolische deugden, als een teeken des heils ver stralen over de eilanden van onzen Indischen archipel.— tot eer van God en tot redding van talrijke zielen, thans nog treurend in ‘t duister van ‘t heidendom en dwalend in den nacht der zonde.
ARNOLDVS
PASTOR FLORINENSIS
IBI FLOREAT ET CRESCAT
IN PLEBEM XRISTI.
F. HEINES. Uden, 29 September.
bron: De Tijd 29 september 1922
Plechtige bisschopswijding van mgr. Arn. Verstraelen s.v.d te Steijl.
Voor de missionarissen der Congregatie van het Goddelijk Woord was het gisteren een beteekenisvolle dag, een dag van jubel en vreugde. Een hunner werd tot Opperpriester gezalfd, om straks in Insulinde de schoone zending te gaan volbrengen van Prins der Kerk. De Hoogeerw. pater Petrus Noyen, de eerste prefect der Kleine Soenda-eilanden, die ten vorigen jare aan de Congregatie ontviel op den dag, dat hij zou worden bekleed met het bisschoppelijk purper, is opgevolgd door Mgr. Arnoldus Verstraelen en zoo ziet het Missiehuis van Steyl in Arnoldus herleven, wat in Petrus verloren ging.
De Congregatie van het Goddelijk Woord telt thans drie bisschoppen onder hare zonen. En met Mgr. Verstraelen heeft wederom een Nederlander zijn plaats ingenomen onder de kerkvorsten. Katholiek Nederland mag zich verheugen nu wederom een landgenoot met den mijter is getooid, onze koloniën mogen jubelen, wijl zij een Opperherder ontvangen; het Missiehuis van Steijl mag de vreugde ten top voeren omdat uit zijn midden deze nieuwe Apostel is voortgekomen. En inderdaad heeft Steyl gisteren ook met geestdrift gejuicht. Het Missiedorp, zooals men dit klooster wel noemen kan, straalde van feestvreugde.
De ruim 700 bewoners hadden allen zich beijverd om wegen, gangen, kerk en zalen in feesttooi te zetten. Eerebogen van gevlochten sparregroen overspanden den hoofdweg, die ter weerszijden met vlaggemasten was beplant aaneengerijd door slierende slingers van bloeiend loover. ‘t Was een allee van veelkleurige wimpels, groen en bloemen, een triomfweg voor de hooge gasten en den grooten zoon van St. Michaëls klooster. Van de hooge torenspitsen wapperden de vlaggen, de pauselijke en nationale kleuren en wijduit woeien de banen als eener koningsvlag op den hoogen trans van den ver te midden der bosschen vereenzaamd staanden watertoren. ‘t Was een blij en behoorlijk gezicht dat vlaggengestoei en gewimpel, die bonte bloemenweelde, brekend het eentonig lijnenspel der forsche gebouwen, langs welker voet de Maas sproeit met tragen loop.
Waar zoo reeds buiten het klooster de feestvreugde zich openbaarde, laat het zich denken, dat men zich daar binnen nog grooter moeite had gegeven. Langs de met guirlandes gesmukte gangen kwam men in de „boven”kerk — de kerk voor de bisschopswijding — die praalde in den luister van het hoogfeest. Een schat van bloemen sierde het met overdaad van goud gepolychromeerde hoofdaltaar, waarboven een groote kroon was gehangen met uit het vergerswulf neerdalende wit-bebloemde groenslingers, in sierlijke bochten opgenomen bij de kapiteelen der zuilen van den koornis en zich verder als spiralen kronkelend rond de schachten. Onder deze kroon zweefde het symbool van den H. Geest, de duif in een aureool van stralen, bepunt met kleine electrische gloeilampjes. Pracht van altaarkleeden en paramenten vervolmaakten deze versiering, die met een woord als „verrukkelijk” kan geteekend worden.
Vermelden wij nu nog de versiering der feestzaal, waar het wapen hing van den nieuwen bisschop, een driekwartierig schild met kruis-congregatie van het Goddelijk woord — Madonna beeltenis — de Soenda-eilanden onder patronage gesteld der H. Maagd — en opgaande stralen-uitschietende ster boven een rotsgrond — toespeling op den naam van Mgr. Verstraelen, met als wapenspreuk „Pro Deo et animabus” dan is in groote trekken aangegeven hoe het missiehuis van Steijl er uitzag op dezen dag van de Bisschopswijding.
Wij meenen er ons van ontslagen te mogen rekenen, nu opnieuw een uitvoerige beschrijving der bisschopswijding te geven, waar wij zulks nog onlangs deden bij de consecratie van Mgr. Dr. Jan Olaf Smit te Deventer. Ons beperkend tot de bijzonderheden, zij vermeld dat om 9 uur de stoet van priesters en bisschoppen het kerkgebouw binnenschreer, waar zich een dicht opeengepakte menigte belangstellenden en missievrienden had vereenigd. Bij de leden der groote klooster-gemeente van Steijl hadden zich gevoegd op de eerste plaats de 70-jarige moeder van den nieuwen bisschop met twee broers en twee zusters, verder tal van familieleden en deputaties der paters, broeders en studenten van de succursaalhuizen van Steijl te Uden, Teteringen en Helvoirt. Wij merkten op de oversten van verscheiden missie-congregaties: Dominicanen, Franciscanen, Capucijnen, Lazaristen, Paters van het H. Hart (Tilburg) — de overste der Paters Jesuieten was verhinderd — Missiezusters-oversten der kloosters uit de omgeving van Steijl, de voorzitter en secretaris der Indische Missie-vereeniging Dr. Vriens en Mgr. Claassens, den Zeereerw. heer pastoor van Sevenum — geboorteplaats van Mgr. Verstraelen — den burgemeester van Sevenum, de Hoogeerw. heeren Dr. Everts en Bauduin, deken van Venlo en verder een schare priesters die gekleed in superplies den stoet opende bij den pontificalen intocht der bisschoppen in de kerk.
Mgr. L. Schrijnen, de bisschop-consecrator was in vol ornaat met cappa magna, de assistent-bisschoppen Mgr. P. Hopmans en Mgr. A. F. Diepen droegen de mantilla. De bisschoppen waren vergezeld van hun secretarissen de Zeereerw. heeren Th. v. d. Marck, J. Boeten en W. Mutsaerts, terwijl Mgr. Verstraelen als sacellarius werd bijgestaan door zijn neef kap. J. C. Schreurs uit Spekholzerheide. Bij de H. Wijding werden de functies van presbijter-assistens verricht door den Zeereerw. pater P. Bücking, van troon-diaken door de Zeereerw. Paters Offen en Brenner en van ceremioniarii door de Zeereerw. Paters Stehmann en Ricbartz. Al de overige bedieningen werden waargenomen door Eerw. fraters van de congregatie.
Wij mogen hier nog wel melding maken van den plechtigen zang door het kloosterkoor op zulk een uitstekende wijze uitgevoerd, het heerlijk orgelspel van broeder Valerian en het naar Limburgische zeden losbranden van geschut bij de groote oogenblikken der H. Wijding, als de consecratie en het jubelend Te Deum, toen de nieuwe bisschop zijn eersten zegen schonk aan de neergeknielde menigte en plaats nam op den bisschoppelijken troon ten teeken dat hij bezit had genomen van zijn rechtsmacht in de kerk Gods.
Feestviering
Na de H. Bisschopswijding te hebben ontvangen, vertoefde Mgr. Verstraelen geruimen tijd in den intiemen kring zijner familie om in den namiddag de gelukwenschen en hulde in ontvangst te nemen van al degenen, die naar Steijl waren gekomen om te deelen in het geluk, dat aan de Congregatie was ten deel gevallen.
Een feestmaal tijd vereenigde de genoodigden in de aula. Aan de hoofdtafel waren de bisschoppen gezeten met de familieleden van Mgr. Verstraelen, terwijl verder de ruime zaal was gevuld door Eerw. Paters, vrienden en kennissen van den nieuwen bisschop. Het feestmaal werd gevolgd door voordracht en muziek van de studenten der Stejjler-Missiehuizen. Een schitterend program werd door de „jonge missionarissen” uitgevoerd, waarbij in de voordracht vooral uitkwam hun hooge begeestering voor den missie arbeid en hun voldoening over het groote geluk dat aan de Congregatie van het Goddelijk Woord is ten deel gevallen door de uitverkiezing van Mgr. Verstraelen. Buitengewoon interessant was „Der Missionen Glückwünsche” voorgedragen door een zestal studentjes in de kleederdracht van Chinees, Japannees, Papoea, Afrikaansche neger, bewoner van Paraguay en Flores, als vertegenwoordigers der volken waaronder de Missionarissen van Steijl werken.
Bij deze feestuitvoering werd door den rector van het Missiehuis te Steijl een toespraak gehouden, waarin Z. E. naast de gelukwenschen der Congregatie aan Mgr. Verstraelen de hooge bewondering tot uiting bracht voor het kleine Holland, dat met een groot hart zooveel voor de missiën doet. Dank bracht de Zeer Eerw. Rector aan Mgr. Schrijnen, den bisschop consecrator en aan de assistent-bisschoppen Mgr. Hopmans en Diepen, het als een merkwaardig feit aanstippende, dat heden voor het eerst, zoolang Steijl bestaat, drie Nederlandsche bisschoppen er te gast waren. Z. E. beschouwde dit als een gelukkig teeken van de waardeering die het hooge kerkelijk gezag in Nederland voor de missionarissen van Steijl heeft en sprak de verwachting uit, dat zulks steeds zou mogen blijven.
Toespraak mgr. Schrijnen
Mgr. Schrijnen zeide ook namens zijne ambtgenooten een enkel woord te willen richten tot Mgr. Verstraelen op dezen zijnen dag. Dit is, zeide Mgr., in waarheid uw jubeldag. Wij zijn het gelukkig werktuig geweest in de handen van God om U dezen dag te bereiden. Wij bisschoppen consacreeren kerken, wij teekenen het voorhoofd der kinderen met het H. Kruis en vormen hunne harten tot tempels van den H. Geest. Hooger echter blaakt onze geestdrift, wanneer jeugdige levieten voor ons neerknielen en wij hen tot priesters wijden, maar onze geestdrift bereikt haar toppunt, wanneer wij aan den „electus ad episcopatum” de handen mogend opleggen.
En nu begroeten wij in U niet enkel den bisschop, maar den missiebisschop die in naam van God gaat werken onder hen die nog gezeten zijn in de schaduwen des doods. Gij gaat daar uitbreiden de grenzen van Christus rijk naar Zijn woord: Vraag het Mij en Ik zal u de volkeren geven tot erfdeel en uw bezittingen uitbreiden tot het einde der wereld. Mgr. verklaarde dan, hoe hij steeds de grootste bewondering voor den missionarissen heeft gehad en getuigde daarbij van de Congregatie van het Goddelijk Woord welks Moederhuis hij het zich een groot voorrecht acht in zijn diocees te mogen bezitten. Mgr. begroette daarop den nieuwen bisschop als den primaat onzer koloniën van ons Insulinde, dat zich rond den evenaar slingert als een gordel van smaragd. Moge, besloot hij, uw geloof er schitteren als smaragd en moogt gij daarginds alle medewerking ondervinden, opdat gij veel kunt doen voor de uitbreiding van Christus’ Kerk.
Mgr wees dan nog op het groote offer dat de oude moeder van Mgr. Verstraelen heeft te brengen, nu zij voor de tweeden maal haar zoon ziet vertrekken naar het missieland. Doch zij zal daarbij getroost zijn door het hooge voorrecht thans de bisschopswijding nog te hebben kunnen bijwonen. In ruil voor dat offer vraagt zij dat God het episcopaat van haar zoon zal zegenen in de ruimste mate en zij blijft voor hem bidden opdat hij nog veel zal kunnen werken voor de eer van God en de onsterfelijke zielen.
Mgr. Verstraelen dankte den bisschop-consecrator hierna op recht hartelijke wijze; bracht hulde aan de Congregatie waarin hij is opgevoed en prees zijn moeder gelukkig die in hem de roeping tot missionaris verwekte. Mgr. Diepen sloot zich met een enkel woord aan bij hetgeen door Mgr. Schrijnen was gelegd en hiermede was het feest geëindigd.’ (‘Ongecorrigeerd)’
bron: De Maasbode 2 oktober 1922
Sevenum
Sevenum huldigt zijn bisschop mgr. Arnold Verstraelen.
Met groote vreugde werd voor eenige maanden in de gemeente Sevenum, Monseigneurs geboorteplaats, ‘t groote nieuws vernomen, dat ‘t Z. H. den Paus behaagd had, den Eerw Pater Arnold Verstraelen van de Steijler Missie-Congregatie S. V. D, sedert 1912 werkzaam in het Apostolisch vicariaat der Kl. Soenda-eilanden (N. O. I.) en vroeger in Duitsch Togo, tot Missiebisschop te verheffen.
Sevenum maakte zich op om Monseigneur bij zijne komst naar Holland en zijn bezoek aan ‘t dierbaar geboortedorp op plechtige, grootsche wijze te huldigen en den Bisschop de meest ondubbelzinnige blijken van liefde en hoogachting te toonen.
Reeds bij gelegenheid van Monseigneur’s consecratie voor acht dagen te Steijl had de Missieliefde van Sevenums Parochianen reeds gesproken door als aandenken aan dit heuglijk feit den nieuwen Opperpriester ‘n kostbare keten met kruis en ring te vereeren, als insignes van zijn Hoogherderlijk ambt.
Doch nu zou Mgr. in persoon door zijn vroegere dorpsgenooten zelf plechtig en officieel gehuldigd worden. Veel was er de laatste dagen aan huis en in de kerk gebeden dat ‘t den goeden God behagen mocht den nieuwen Prins der Roomsche Kerk Zijn rijksten zegen, moed en sterkte te geven om het Herderlijk Ambt onder de Heidenen met groot succes, tot eer van God tot heil der zielen te bedienen.
Maar ook naar buiten wenschte Sevenum zijn hooge vereering voor Mgr. Verstraelen te manifesteeren. Een paar weken te voren reeds waren de meisjes in de weer om met rappe en vaardige hand ‘t groen te strengelen en slingeren. Het stralend zonnetje, dat ons den laatsten tijd de heerlijke dagen van den „kraanzomer” bleef weigeren, was ons feest en Mgr. Verstaelen ten slotte sympathiek en de volle feeststemming zat er in.
Al vlaggen, wimpels, guirlandes en slingers vanaf pastorie en kerkgebouw tot aan de zuivelfabriek. Meer dan 700 meter slingers van groen waren op palen en paaltjes aan weerszijden van den weg in zwierige tochten aangebracht. Een bijzonder mooi effect
maakten de eerebogen, vooral de dubbele bij de boterfabriek en die bij den ingang van de kom geplaatst; verder de talrijke kolommen met bloemenmandjes gekroond.
bron: Nieuwe Velosche Courant 11 oktober 1922
Sevenum
Mgr. Arnold Verstraelen gehuldigd.
Nadat SEVENUM, de geboorteplaats van den nieuwbenoemden bisschop, mgr. Arnold Verstraelen. van de Steijler Missie—Congregatie, die sedert 1912 ais missionaris in het Apostolisch vicariaat der Kleine Soenda-eilanden werkzaam is, reeds op den dag der H. Bisschopswijding een kostbaren keten met kruis en ring, als insignes van zijn Hoogherderlijk ambt had vereerd, maakte het zich al dadelijk op om de intrede van den bisschop in zijn geboorteplaats luisterrijk te vieren en den bisschop op grootsche wij zo te huldigen.
Meer dan zeven honderd meter guirlandes waren langs den weg aangebracht, en verschillende bloemenzuilen opgesteld en prachtige eerebogen opgericht. Tegen drie uur in den namiddag stonden alle groepen voor den optocht in de Mollenstraat opgesteld. Per auto arriveerde Mgr. aan de grens der gemeente, vanwaar Z. D. H. per landauer, en geescorteerd door de ruiterclub zijn intocht deed. Bij de nadering van den eersten eereboog deed de fanfare hare vroolijke tonen klinken, waarna pastoor De Bruijn Mgr. namens de parochianen een hartelijk welkom toeriep in zijn geboorte plaats. Onder het luiden der klokken schonk mgr daarop zijn bisschoppelijken zegen aan de talrijke schare.
Dan defileerde de optocht aan Z D H voorbij, de schutters voorop, dan de schoolkinderen met onderwijzers en onderwijzeressen, de Sevenumsche Kindsheid, het patronaat, de besturen der corporaties, fanfare, armbestuur, gemeenteraad, kerkbestuur, bruidjes, geestelijken en eindelijk mgr. Verstraelen zelf, terwijl de ruiterclub den stoet sloot.
Onder fanfaremuziek en klokkengebeier bewoog de stoet zich dan naar de stemmige, doch smaakvol versierde kerk, waar mgr. werd begroet met het “Ecce Sacerdos”, waarna in het stampvolle kerkgebouw een plechtig pontificaal lof werd opgedragen.
Na afloop trok de stoet weer dezelfde volgorde naar de pastorie, waar de kinderen, onder leiding van mej. Dories, mgr. een welkomstlied toezongen, waarna de pastoor namens Z.D.H. dankte. Maandagochtend droeg mgr. Verstraelen een pontificale Mis op, waarbij Steijler paters en Sevenumsche priesters assisteerden.
Pastoor De Bruijn hield de feestpredicatie, waarbij spr. den steun des gebeds en den steun der offervaardigheid vroeg om mgr. in zijn moeilijken missiearbeid bij te staan. Na deze plechtigheid maakten vele vroegere vrienden en kennissen een druk gebruik van de receptie in de pastorie. In den namiddag weerklonken nogmaals de tonen der fanfare afgewisseld door de liederen der kinderen. Na ‘t eerste muzieknummer bracht de Edelachtb. Heer Burgemeester den Bisschop namens de gansche burgerlijke gemeente hulde en wenschte Z.D H groot succes toe als Hoofd der veelbelovende Missie, en zei hem den steun toe van Sevenums inwoners.
Een lieve attentie bewezen ‘n drietal kinderen aan Mgr. toen ze hem op een paars schild, in den vorm van eenige honderdtallen dubbeltjes, afgewisseld met enkele goudstukjes, drie namen lieten lezen, Arnold, Jean en Lena; de beide laatste waren de namen van Mgr’s ouders, waarvan de moeder zelf aanwezig. Voor de door de kinderen gespaarde dubbeltjes zouden 3 zwartjes vrijgekocht worden, die dan de genoemde namen bij ‘t H. Doopsel zouden krijgen. Mgr. dankte nogmaals voor de eer en de schoone hulde aan onzen godsdienst bewezen, en zei gaarne toe op de gedane uitnoodiging om nog eens naar Sevenum terug te komen. Waarlijk mag Sevenum tevreden zijn over den afloop van de huldiging van zijn Bisschop—Missionaris.
bron: Limburger Koerier 13 oktober 1922
Hij kome we mèt os dubbeltjes hèr
Die hèbt ge misschien nag wal hiël gèr
Twieë dinge wo inne Missionaris van hèlt
Det zien negerzielkes en Sèrumsch geld
Ge hèbt ’t misschiens mèt ieën ugske al bèt
En gelèze wat dit plakkaat ow zèt
Drij heidenkiendjes don we ow prezent
Al wèke bijeëngespaard cent vur cent
’t Irste det mot in Arnoldje zien
Din naam herinnert ge ow nag wal misschien
De angere heiten dan Lena en Sjang
Die name gedenke we os lève lang
Want os Vaders en Mooders die proaten aitied
Van ow en oew elders en den oajen tied
Nieë zagten ze kiek oewe spaarpot mar in
Want ieë kiendje det is os nit na de zin
Vur Meister Verstraelen di gooie mings
Zo as te der ginne twidde mir vings
En zie Vrouwke is os niks te veul!
Wat hèbben die an die versierde peul
We diëjen toen mar os Vaders zin
Mar Mooder zag toch nag ’t is wiet te min
Den Bisschop, di kumt nag mar is verum
En hèlt in collect in zie leef Sèrum
En wit ge wat ge dan dot Monseigneur
Ge stèkt ze mar zelf de klingerbuul veur
En as ge dan vragt: in mie Vaders naam
Dan lopt ge van de Sèrumsche guldes laam
Drij heidenkiendjes, ’t makt os nit erm
En os hartjes ze kloppe vur ow zo werm
En de lifde van Sèrum ge kriegt ze mèt bale
Dèt zien os prezentjes vur Bisschop Verstraele.
bron: De Katholieke Missiën 1922
Simpelveld
Pontificale Hoogmis.
Mgr. Arn. Verstraelen. Bisschop tit. van Myrofidio, apost. vicaris van de kleine Soenda-eilanden, sedert eenige weken met zijn moeder, een geboren Simpelveldsche, op bezoek bij zijn oom, den Weleerw. Heer Max van Wersch. alhier, droeg Zondag in de parochiekerk alhier een pontificale Hoogmis op.
Z.D.H. werd geassisteerd door den Hoogeerw. Provinciaal der Damianen, als presbyter, de Zeereerw. Overste van het Damianeum alhier en den Zeereerw. rector Kissels van het klooster van ‘t arme Kind Jezus, als troondiaken: diaken was kapelaan Schreurs te Spekholzerheide, neef van Z.D. H., en sub-diaken kapelaan Schulpen alhier. Cantores waren de paters Timmermans en Donker, Redemptoristen en ceremonarius Pastoor Brewers, terwijl studenten der paters Damiananen de lagere functies waarnamen.
Het kerkkoor voerde onder leiding van zijn directeur dhr. Coenen op verdienstelijke wijze de vierstemmige Missa Sanctae Crusis v. Ahle uit.
Voor de hooggeachte familieleden van Z.D. H. waren bij het koor plaatsen gereserveerd, terwijl de ruime passend versierde nieuwe kerk door aandachtigen overvuld was.
‘s Middags werd nog een pontificaal Lof opgedragen, waaronder predicatie over het Missieleven; de collecte voor de missie van Z.D.H. gehouden, bracht ruim f 360,—
bron Limburger Koerier 23 december 1922
Kunstschilder Thoolen schilderde een portret van de nieuw gewijde missiebisschop Arnold Verstraelen bestemd voor het missiehuis te Steyl-Tegelen.
Jean Thoolen (1889-1945) uit Roermond. Onder andere schilderde hij de Kruisweg in de St. Jan van Hoensbroek.
bron: Limburger Koerier 15 januari 1923
Sevenum
In febr 1923 bracht hij een tweede bezoek aan Sevenum. Er werd tijdens de drie missen voor hem gecollecteerd en bracht ƒ 3.543,50 op. Op 17 maart vertrok hij uit Nederland om terug te gaan naar de kleine Soenda Eilanden met de SS Jan Pietersz.Coen vanuit Amsterdam.
bron: Lim Dgbld 3 februari 1923 / Java Post 9 maart 1923 / De Indische Mercuur 23 maart 1923
Kerkrade
Zondag 4 Maart, ’t Bestuur is in rep en roer. Den avond te voren is geheel onverwacht ’t bericht gekomen, dat Mgr. Verstraelen, nieuwbenoemd apostolisch vicaris van de Kleine Soenda-eilanden, voor ’t vertrek naar z’n missie den volgenden dag Rolduc een bezoek zal brengen. Er zal dus in allerhaast zoo goed en zoo kwaad als ’t gaat gezorgd moeten worden, den hoogen gast een eenigszins passende ontvangst te bereiden. Muzikanten zetten zich aan ’t oefenen, anderen sjouwen met kruiwagens bloemen en palmen naar de aula of werken met vlaggen en schilden, om ’t geheel een feestelijk aanzien te geven. Een der propagandisten schildert met kunstvaardige hand een chronicum, door een der professoren vervaardigd:
ArnoLDo pontlflCl fLorlnensl
roDa
faUsta In IesU Chrlsto
aDpreCatUr
(Arnoldus, den bisschop van Flores, wenscht Rolduc alle heil in Jesus Christus).
De aula ziet er dan ook frisch en vroolijk uit. Om half zes opent de Voorzitter de buitengewoon goed bezette vergadering, die voor allen toegankelijk was en heet Monseigneur welkom. Het strijkje speelt een ouverture, waarna Mgr. het woord neemt. Door oudstudenten, die hem van Rolduc’s missievereeniging gesproken hebben, aangespoord, is hij er toe gekomen, Rolduc een bezoek te brengen. Dan geeft hij in ’t kort de geschiedenis van ’t katholicisme op de Kleine Soenda-eilanden. Goddank worden de toestanden er langzamerhand beter, hoewel artikel 123 het missiewerk nog danig belemmert. Hij verhaalt over ’t Indisch natuurschoon, over ’t slag van menschen, dat er gevaarlijker uitziet dan ze eigenlijk zijn, over de voor ons vreemdsoortige gebruiken, o. a. het verwisselen van namen, het offeren bij begrafenissen en de z.g. doodenfeesten.
Industrie is er weinig, alleen het katoenweven wordt druk beoefend. Na deze interessante rede is er gelegenheid tot debat. De Voorzitter vraagt eenige inlichtingen over de opleiding der inlandsche priesters, de Heer Coebergh over die der catechisten. Mgr. Verstraelen beantwoordt de hem gestelde vragen en vraagt de aanwezigen nog eens dringend om den steun van hun gebed en zoo mogelijk den steun van hun eigen leven, namelijk diegenen, die roeping voelen voor ’t missionarisschap. Een hartelijk applaus volgde op de woorden van den doorluchten spreker. Na een kort woord van den voorzitter en den Zeereerw. Heer Directeur als eerevoorzitter werd de vergadering gesloten.
P.Zoetmulder
bron: Rolduc’s Jaarboek 1923
Nijmegen
EEN MISSIE-AVOND.
Mgr. Verstraelen, S. V. D.
Vrijdag, 9 Maart, zal in den foyer van het Concertgebouw de Vereeniging voor de leden der Indische Missie-Vereeniging en hun introducé(e)s een Missie-avond werden gegeven, welke zal worden opgeluisterd door de tegenwoordigheid van Z. Doorl. Hoogw. Mgr. A. Verstraelen, S.V.D., Apostolisch Vicaris der Kleine Soenda-Eilanden kortgeleden door Z.D.H. den Bisschop van Roermond in het missiehuis van Steijl tot bisschop gewijd.
Hij vertrok op 17 maart 1923 met de Jan Pietersz Coen naar zijn missiegebied.
bron: De Gelderlander 6 maart 1923 en 13 maart 1923
Terug naar Flores
Voor de derde maal heeft hij zijn vaderland verlaten, de trouwe strijder van Christus, de oud-missionaris van Afrika, de ijverige pionier der Flores-missie, de bisschop der Kl. Soenda-Eilanden.
Zes maanden heeft hij op zijn geboortegrond vertoefd, en de harten zijner Katholieke landgenooten warmgemaakt voor zijn schoone missie. Met Paschen zal de “Jan-Pieterszoon-Coen” hem teruggeven aan het land van zijn verlangen, aan Flores. En nu niet meer als eenvoudigen medewerker van zijn confraters, maar als bisschop, als opvolger der apostelen, als afgezant van den Paus, als herder dezer bruine volken die dat eilandenrijk bewonen. Eindelijk, na honderden jaren, heeft Flores zijn bisschop dien het feestelijk zal binnenhalen. „Ecce sacerdos magnus” voor de eerste maal hun eigen bisschop toegezongen op het Florineesche strand onder het gebulder der baren!
Het loeien der zee is de echo uit de lijdensdagen der missie. Want er is geleden op Flores en véél geleden. Onder veel, veel tranen is er het zaad uitgestrooid en geplant en gewied; dat weten onze roemrijke voorgangers de Paters Jezuïeten, die daar zoo veel helden in het koele strand begraven hebben; dat weten de Zusters en Broeders, dat weten de brave Christenen, en nooit zullen ze de dagen vergeten dat heel Larantoeka snikte en weende en geen woord wilde spreken, omdat al hun priesters op één dag gestorven waren.
Maar nu zullen ze boven het gedruisch der zee en boven die smart uitzingen, de Christenen en hun missionarissen, om hun bisschop en om den rijken oogst dien zij nu met hem zullen binnenhalen.
63 000 zielen zijn reeds tot de ware Kerk gebracht, welk getal naar menschelljke berekening binnen vijf jaar zal aangroeien tot honderd-duizend. Wat een heerlijke oogst! Wat zal die jeugdige bisschop van inwendige vreugde sidderen bij de gedachte, dat het in Gods macht is, hem bij zijn veertig jaren nog twintig bisschoppelijke jaren te voegen, om in dien tijd zijn vruchtbare missie tot ongekenden bloei te kunnen opvoeren. Wij weten dat alles in Gods hand is, en dat het zijn gewoonte is na zwaren strijd en groote offers heerlijken bloesem en rijke vrucht te geven.
Zulk een vreugde is ons in Europa ten eenenmale onbekend; en ’t is een bekend woord van vele missionarissen; „Als de menschen wisten wat God den missionaris laat voelen bij zijn bekeeringswerk, dan zouden allen naar de missie willen.” Dat is de zegen, dien God geeft voor hetgeen zij terwille van Hem verlaten hebben. Dat zal de stemming zijn van de missionarissen wanneer zij te Endeh hun opperherder zullen begroeten en deze hun de woorden van lof en waardeering mededeelt, die Z. E. Kardinaal van Rossum voor hen meegaf. En overal waar de bisschop komt, van statie tot statie, zal hij de hooge bode zijn, die de woorden van dank en tevredenheid overbrengt van Hem, onder wiens opperste leiding zij werken, van den H. Vader in Rome.
En de bisschop zelf? Wanneer de boot de Indische wateren doorklieft en de hooge kusten van Java achter hem in het blanke schuim meer en meer wegzinken, dan duikt vóór hem uit het blauwe water een groen eiland op. ’t Is Bali, zijn land, maar zonder priester; en de bisschop stoomt voorbij, en Bali met zijn Hindoe-tempels verdwijnt achter de golven. En weer rijst er een eiland, groen met hooge bergen en wenkende palmen; Lombok, en ook daar geen priesters; en de boot stoomt voorbij, en ’t eiland verdwijnt. En voorbij gaat Soemba, en voorbij gaat Soembawa, en de bisschop staat op het dek en ziet al die heerlijke eilanden, alle zonder priesters, wachtend tot zijn herdersstaf er missionarissen heenzendt.
Lezer, wat zal die bisschop voelen, als hij dat moet zien zonder te kunnen helpen en denkt dat de Protestanten juist voor dat eiland bij hun jaarlijksche op onbeduidende plaatsjes van ons land 300 tot 500 gulden bijeenbrengen? Ja, als de Katholieken zoo hun missie steunen. dan zullen ook eenmaal deze, zijne eilanden met Flores en Timor het Katholiek geloof aannemen, en de Islam zal niet heerschen over Bali en Lombok, en op Soemba en Soembawa zullen eens de bruine menschen naar onze Roomsche kerken stroomen.
Zwaar is volgens het Kerkel. wetboek de verplichting van den Apost. Vicaris, om uit de degelijke Christelijke inboorlingen jongens op te leiden tot het priesterschap en aan het land een inlandschen clerus te geven. Dit werk nu, is Mgr. Verstraelen van plan terstond bij zijn aankomst terhand te nemen. Als de Nederl. Katholieken hem willen steunen in deze zware zorg, dan zal er te Endeh spoedig een seminarie staan.
Wat wacht Mgr. bij zijn aankomst in zijn missie? Een rijke oogst en zware zorgen. Hij is vertrokken uit het vaderland zooals alle missionarissen met de gedachte, dat velen hem met hun belangstelling zullen volgen, met hun gebed en hun gaven. Dankbaar denkt hij terug aan de hulp en liefde die hij er gevonden heeft. Hij denkt, dat allen die hij over zijn prachtige missie gesproken heeft er even veel voor over hebben als hij zelf. Een missionaris, die “den ernst” van het heidendom kent, die zag hoe de heidenen leven “zonder God en zonder hoop”, kan niet begrijpen, dat een Katholiek niet bidt voor de „arme heidenen. De beroemdste missionaris van Flores, Pater Le Coq d’Armandville, heeft daar gewerkt en gebeden en werd vervolgd door de gedachte, dat er ondanks het bitter lijden van Jezus nog zoo veel menschen verloren gaan. Dat is de zorg van den bisschop die daar “voor God en de zielen” zwoegt. Hij blijit vertrouwen op zijn vrienden in Nederland, op Sevenum zijn geboorteplaats op God, opdat de eilanden waarover hij als herder is aangesteld, mogen worden een bloeiende provincie der Katholieke Kerk.
bron: De katholieke missiën, april 1923
Den 30sten April 1923 had Mgr. A. Verstraelen s.v.d., Apost. Vicaris der KI. Soenda-eil., het nieuwe altaar geconsacreerd van de H. Hart-kerk in ’t Instituut der ZZ. Franciscanessen te Bankong, Semarang.
bron: Chronologisch overzicht van de werkzaamheden der Jezuieten, 1934
Noot: Bangkong was een vrouwenkamp, jongenskamp en opvangkamp op Midden-Java in Semarang. Het kamp bevond zich in het klooster, jongensweeshuis en schoolinternaat van de Zusters Franciscanessen van Heythuysen in het zuidoosten van Semarang. Van 11 juni 1943 tot 13 september 1944 fungeerde Bangkong als vrouwenkamp. Van 13 september 1944 tot 24 augustus 1945 was Bangkong een jongenskamp. Van 24 augustus 1945 tot 18 januari 1946 was het een opvangkamp.
Klein-Seminarie op Flores
Op ‘t punt staande om naar zijn dierbare Flores-Missie te vertrekken, richtte Mgr. Arn. Verstraelen in de Tijd. (23 Mrt.) nog een hartelijk woord van afscheid aan zijn Vrienden en Weldoeners in ‘t vaderland.
Op de eerste plaats was ‘t een woord van dank voor alle blijken van belangstelling en offervaardigheid, die Mgr. tijdens zijn verblijf aldaar, ten bate zijner Missie mocht ondervinden.
„Speciaal denk ik hier, zoo schrijft Mgr. Verstraelen, aan de vervulling van mijn eersten en vurigsten wensch: n.l. na mijn terugkeer in de Missie met de oprichting van ‘n Klein-Seminarie voor inlandsche priesters te kunnen beginnen. Door twee edelmoedige zielen werd mij ‘n aanzienlijke som gelds daarvoor ter beschikking gesteld, terwijl de Katholieken van Venlo en een particulier, de twee eerste beurzen voor een inlandsch priester hebben gesticht … op hoop van navolging voor anderen !
Het zal ook een vreugde zijn te vernemen, dat na Java nu ook de heerlijke vruchtbare Missie van Flores haar Klein-Seminarie gaat oprichten om aan de kinderen des lands gelegenheid te bieden, zich voor het H. Priesterschap te bekwamen en voor te bereiden. Moge het Seminarie een kweekschool worden van waarlijk apostolische mannen, die mede zullen werken om spoedig heel hun land in een Christelijken bloemhof te herscheppen.
bron: Java Post 4 mei 1923
Ndona-Endeh [Flores] Nederlands Oost-Indië (Indonesië). De bisschop zegent zijn land en volk. Mgr. A. Verstraelen, de eerste apostolische vicaris van de Kleine Soenda-eilanden, komt in juni 1923 bij zijn statie Ndona-Endeh aan. De monseigneur komt over een hangbrug en staat rechtop in een open koets, die door een paard wordt getrokken, en zegent land en volk. De mensen langs de route knielen eerbiedig neer.
De ontvangst van Z.D.H. Mgr. Verstraelen te Lela.
„Les extrêmes se touchent”; uit de kerk, waar zooeven de Requiemmis voor Java ‘s beminden Bisschop Mgr. Luypen geeindigd was, in huis terugkeerend, vonden we op onze schrijftafel het bericht, dat onze eigen nieuwe bisschop Mgr. Verstraelen binnen weinige dagen in het gebied van Maumere zijn intocht houden zou.
Eindelijk zouden we dan onzen Herder begroeten! In aller ijl werd een plan voor de ontvangst van den nieuwen Apost. Vicaris vastgesteld. Flores’ eersten bisschop moest een waardige en schitterende ontvangst bereid worden. Z. D. H. zou den 13en Juni in Lela, een plaatsje aan de Zuidkust van Midden-Flores, aankomen. Wegen en paden van het kleine dorp waren versierd ; zelfs de inwoners van het nabijgelegen Sika hadden een triumfboog opgericht. Kerk en aula der internen pronkte in groen en kleuren. Om de ontvangst nog luisterrijker te maken was zelfs een muziekcorps uitgenoodigd; voor de inboorlingen hier iets heel nieuws.
Nog zaten we bij het ontbijt, toen reeds een ruiterschaar in galop ons erf op kwam rijden. Het waren inwoners van Sika, die een zware gouden ketting brachten ; een geschenk voor Mgr. bij zijn komst in dit gebied. Vlug sprongen de in feestdos gestoken ruiters weer in ‘t zadel om hun bisschop een eindweegs tegemoet te rijden, want Mgr. zou van Paga, de Zuidwestelijkst gelegen missiestatie van Midden-Flores, per bendy naar Lela komen. Terwijl we de wegrijdenden nog nakeken, kwamen daar al weer andere paardjes den berg afgereden. Het waren er een paar honderd, die in matigen draf twee aan twee, den berg af, den bisschop tegemoet togen. Een vroolijk gezicht, die versierde ruiters en paarden, met wapperende vanen aan hun lansspitsen, in de morgenzon daarheen rijdend.
Om 10 uur arriveerde Z. D. H. aan het zeestrand. Een kanonschot daverde over de wijde watervlakte, de muziek weerklonk, terwijl de nieuwe Prelaat de Eerw. Paters, Broeders en Zusters zegende en hartelijk begroette. Daarop trok de stoet, voorafgegaan door de vurige dravers der eerewacht, naar de kerk van Lela. De bruine eilandbewoners waren vol bewondering over de kerkelijke en wereldlijke pracht, die zich daar ontplooide; een luister als nog nooit te voren. In de rijk versierde kerk ruischten feestgeluiden van orgel- en klokkentonen, toen Mgr. daar binnentrad en hem het „Ecce sacerdos magnus” van Thielen door het jongenskoor geestdriftig werd toegezongen, onder leiding van den R. P. Meijer. Met een korte, vriendelijke toespraak, die den voornaamsten godsdienstplicht der Christenen, de Zondagsheiliging, tot grondgedachte had, en den bisschoppelijken zegen, eindigde de kerkelijke plechtige ontvangst.
Daarna begon op het kerkplein het feest, om eerst ‘s avonds laat te eindigen. Van heinde en ver kwamen de ruitergroepen, in hun eigenaardigen feestdos gestoken, aangedraafd om den bisschop te begroeten. Tegen den avond vereenigden zich de notabelen der drie koninkrijken aan een gemeenschappelijken feestdisch; na afloop daarvan ging Mgr. met zijne gasten naar de feestelijk versierde aula der interne knapen. Muziek, onder leiding van den R. P. Köberl, zang en levende beeldengroepen smolten daar samen tot een welgemeenden en hartelijken welkomstgroet. Ten slotte verhief zich Don Thomas da Silva, de regent van Sika ; in een welsprekende Mal. toespraak heette hij den bisschop hartelijk welkom in naam der drie koninkrijken. Daarna liet hij, door drie knapen als koningen verkleed, den gouden bisschopsketen op een fluweelen kussen aan Monseigneurs voeten nederleggen, terwijl de kleine Daniël, de zoon van Don Thomas, in naam van zijn vader een gouden ring aanbood. De gouden ketting is vervaardigd door een man van Sika uit 20 gouddukaten, een geschenk der Katholieken uit dit gebied.
De volgende dag bracht nieuwe feestelijkheden. ‘s Morgens om 8 uur begon een Pontificale H. Mis, die ook door al de aanwezige inheemsche regeeringspersonen werd bijgewoond. Daarna bracht Mgr. een bezoek bij de Eerw. Zusters, waar interne en externe leerlingen aan Z. D. H. haar hulde brachten. Het hoofdnummer der feestuitvoering was een ordeoefening, waarin ze achtereenvolgens een kruis, een ster en stralen vormden als nabootsing van ‘t bisschoppelijk wapen.
In den namiddag vertrok Mgr. naar Maumere. Dit was een ware triumftocht. Meer dan 400 ruiters in feesttooi vergezelden den hoogen gast. Deze dag werd besloten met een fakkeloptocht, waaraan ongeveer 200 fakkeldragers deelnamen. De geestdrift was zóó groot, dat zelfs oude moedertjes met hun primitieve olielampjes in den stoet meetrippelden.
Intusschen vergat de nieuwe herder, bij al deze feestvreugde, dengene niet, die de grondslagen van zijn vicariaat gelegd heeft. Was zijn eerste H. Mis in Midden-Flores voor zijn Christenen, de tweede zou zijn een plechtige Requiemmis voor den pas overledenen Mgr. Luypen, die toch een groot deel van zijn levenskracht in het heete Maumere verbruikt heeft. Ons hart werd week, toen de nieuwe bisschop bij het Evangelie om een gebed vroeg voor den bisschop die in Batavia gestorven was. De geloovigen gingen op het verzoek van hun herder in, wat bleek uit het groote aantal, die het H. Offer bijwoonden en tot de H. Tafel naderden.
De dagen van verwelkoming en huldiging zijn voorbij : onze bisschop is reeds aan het werk. Een zware arbeid wacht hem; want Flores was immers zoolang zonder herder ! Moge het hem met Gods bijstand gelukken, de Kleine-Soenda-Eilanden geheel voor Christus te winnen.
bron: Java Post, 6 juli 1923
Aan alle Vrienden en Weldoeners van zijn missie.
Van Mgr. Verstraelen.
Voor den eersten keer zend ik, als eerste bisschop van de Kleine Soenda-Eilanden, U mijn jaarverslag. Ik doe het met groot genoegen: het is immers geweest een jaar van zegen, een jaar, dat ons rijken zielenoogst bracht. Het toont U, dat Uw gebed en offer met welgevallen door God is aangenomen en dat Hij ze rijkelijk zegende.
Wijding
U zult het mij ten goede houden, dat ik als een der gewichtigste gebeurtenissen in den loop van dit jaar noem: mijn bisschopswijding, de wijding van den eersten bisschop der Kleine Soenda-Eilanden. Den eersten October van verleden jaar had ze plaats in het moederhuis te Steil. Mgr. Schrijnen, bisschop van Roermond, geassisteerd door Mgr. Hopmans, bisschop van Breda, en Mgr. Diepen, bisschop van ’s-Hertogenbosch, wijdde mij tot apostel, om het H. Geloof, dat een H. Bonifatius en een H. Willibrord vóór eeuwen aan onze voorvaderen brachten, te gaan verkondigen in het nog heidensch gedeelte van Nederland: in de Nederlandsche koloniën. Gaarne was ik aanstonds na mijn wijding naar Flores en Timor terug gekeerd, doch eerst moest ik naar Rome, om den H. Vader verslag uit te brengen over den toestand onzer missie en Hem zijn heiligen zegen te vragen. Hoe goed was de H. Vader en hoe gaarne gaf Hij ons dien zegen! Toen ik Zijne Heiligheid onder de audiëntie vertelde van den grooten bloei der missie, was hij daarover zeer verheugd. In den loop van het gesprek maakte ik de opmerking, dat de ontwikkeling der missie zoo vlug ging, dat de financiën niet mee konden. De H. Vader opende toen de lade van zijn schrijfbureau en schonk mij 10.000 Lire voor de missie. Wat een heerlijk voorbeeld! Ongevraagd en geheel onverwacht, terwijl ik slechts even den nood, die door den snellen vooruitgang gekomen was, aanstipte, gaf God de H. Vader mij zulk een som.
Ook Zijne Eminentie Kardinaal van Rossum, de ijverige prefect der Propaganda, was ten uiterste verblijd over het groote succes der missie. Hij gaf mij zijn zegen en de groeten mee voor alle missionarissen. “Zeg hun,” zeide hij, “dat ik zeer tevreden ben over hun werk en dat ik hen allen zegen.”
Teruggekeerd naar Holland, heb ik in het vaderland nog enkele maanden gebruikt om propaganda te maken voor onze missie. In vele steden en dorpen heb ik met pater Bouma, van het missiehuis St. Willibrord in Uden, lezingen gehouden over Flores en Timor. Het was voor mij een groote voldoening te zien, met welk een belangstelling deze lezingen gevolgd werden. Ik ben er zeker van, dat vele weldoeners toen voor de missie gewonnen zijn en ook nu nog, ofschoon ik reeds weg ben, hun offergave voor Flores en Timor blijven bijdragen.
Sevenum
Als een voorbeeld ter navolging wil ik hier Sevenum noemen. Op vele plaatsen klaagde men over slechte tijden, maar Sevenum, dat voor alle goede doeleinden zooveel over heeft, schonk mij een kostbaar kruis en ring en over de 3000 gulden. Toen de ijverige pastoor mij het bisschopskruis bracht, maakte ik de opmerking: “Het kruis is veel te kostbaar voor een missiebisschop.” “Neen,” antwoordde Sevenum’s herder, “Sevenum wil het zoo. Sevenum is een echt Katholiek dorp; het weet, dat Katholiek zijn óók beteekent: mede missionaris zijn; geven maakt niet arm.” In de Venlosche Missieklok stond als reclame: „Zet uw kapitaal bij den missionaris uit; het geeft eeuwige rente.” Mochten alle Katholieken daarvan doordrongen zijn en dienovereenkomstig handelen.
Den 12den Mei j.l. kwam ik weer in de missie terug. De Christenen hebben meer dan hun plicht gedaan om mij overal een ontvangst te bereiden, die boven al mijn verwachtingen ging. Deze gezindheid boezemt mij groot vertrouwen in voor de toekomst, en stonden mij meer krachten ter beschikking, ik twijfel er niet aan of binnen afzienbaren tijd zou héél de bevolking, voor zoover ze nog te redden is Katholiek zijn. Doch het zal niet zonder strijd, misschien ook niet zonder harden strijd, gaan. Men schat het zielental van Flores met bijbehoorende eilanden op 430 000; een zevende daarvan is Katholiek, circa 20 000 Mahomedaansch; de anderen zijn nog heiden. Doch de macht van het heidendom is gebroken; het zal zoo heel lang niet meer duren, dan zullen er, behalve in, eenige afgelegen streken, alleen nog maar Christenen zijn en Mahomedanen.
Wie zal echter de overwinning behalen, wij Katholieken, die den heidenen een strengere zedenwet leeren, of de Mahomedanen met hun gemakkelijke zedenleer? Nu zijn wij nog vóór, maar ook de Mahomedanen maken ijverig propaganda en zij eischen zoo weinig. Vooral in het Endeh-gedeelte en in West-Flores zal de kamp zeer ernstig worden, te meer ook omdat het Westelijkste gedeelte, de Manggarai, misschien onder een Mahomedaanschen sultan, een lid van ’t sultan-geslacht van Bima op ’t eiland Soembawa, zal geplaatst worden ten gevolge van een oud contract met de Kompagnie; kon dat voorkomen worden, het zou zeker in het belang zijn van de heidensche bevolking en den hechten band met Nederland. Een ieder, die in Indië geweest is, weet, welk een invloed de hoofden op de gewone bevolking uitoefenen. Nu moest ik reeds op mijn laatste reis door de Manggarai hooren, dat een der hoofden gezegd had; „Als de sultan komt, moeten alle Christenen hier weg.”
West-Flores telt omstreeks 110 000 zielen. De missie is er eerst sedert drie jaar voor goed gevestigd en tegenover 10 000 Mahomedanen staan ’n duizend pas-bekeerden; de rest is nog heiden, maar ons zeer goed gezind, en wanneer ze niet door vrees gedreven werden, zouden weinigen van hen Mahomedaan worden. Voor al dien arbeid zijn priesters noodig, héél veel priesters en broeders en zusters. Wij zijn nu met 36 priesters, 13 broeders en 43 zusters, 4 priesters, 1 broeder en 6 zusters zijn dit jaar gekomen. Maar het is nog veel te weinig en ik moet de woorden van den Goddelijken Zaligmaker tot de mijne maken: “Bidt den Heer des oogstes, dat Hij arbeiders zende voor zijnen wijngaard.” Maar zal Europa op den duur bij machte zijn, de noodige krachten te blijven leveren?
Klein-seminarie
Ik heb mijn oog daarom ook gericht op een inlandschen clerus, die ons ter zijde zal kunnen staan, ja in tijden van andere omstandigheden misschien zelfs onze taak zal moeten overnemen. Met oprechte vreugde des harten kan ik U, geachte Vrienden en Weldoeners, mededeelen, dat wij met een klein-seminarie begonnen zijn, wanneer daarvoor ook nog geen afzonderlijke gebouwen ter beschikking staan. Hier rekenen wij op de Goddelijke Voorzienigheid, die ons nu reeds door het St.-Petrus-Liefdewerk twee beurzen tot opleiding van priesters deed toekomen. Het is mij een behoefte des harten hiervoor openlijk mijn dank te betuigen. De omstandigheden zijn ons gunstig: de missie heeft het beheer over meer dan 150 scholen; de beste leerlingen daarvan komen na afloop op de standaardscholen en de normaalcursussen, waarna zij hun onderwijzers-examen afleggen. Voelt een kind roeping voor het priesterschap, dan maakt het eerst den gewonen leergang mee, daarna begint het met Latijn. Thans zijn er acht die daarin les krijgen, terwijl ze reeds het examen voor onderwijzer hebben afgelegd; anderen bereiden zich nog voor en volgen reeds den cursus in het Nederlandsch. Daar al dezen een bizondere genade en de hulp des hemels noodig hebben om hier in het heidensche land hun doel te bereiken, vraag ik aan alle weldoeners een speciaal gebed in deze intentie.
De arbeid der missionarissen wordt met het jaar grooter, daar naast de bekeering der heidenen de noodige zielzorg voor de Christenen er bij komt en deze uitgebreider wordt, naarmate het getal bekeerden toeneemt. Sommige paters zijn zóó met werk overladen, dat ze er onder moeten bezwijken. Allen vragen om hulp, om priesters, broeders en zusters maar er zijn er zoo weinigen ook om catechisten om de jonge Katholieken te onderwijzen en ’s Zondags gezamenlijk met hen godsdienst-oefening te houden, daar waar de priester niet zijn kan. Maar daarvoor is veel geld noodig, en dat is er niet. Misschien wil wel een der weldoeners een stichting maken tot onderhoud van een catechist, of misschien wil hij zelfs de kosten voor de opleiding van een priester-candidaat op zich nemen; dat zou voor ouders, die hun zoon voor priester laten studeeren, een uitstekend liefdewerk zijn, opdat hij zijn doel bereike, of ook voor hen, die zoo graag een priester den hunne zouden noemen. Ziet gij daartoe alléén niet de kans, doet het dan met anderen gezamenlijk.
Dopen
De zielenoogst van dit jaar is weer buitengewoon groot geweest. Over de 7000 Doopsels, waarvan 2195 aan volwassenen; en dat er ook Christelijk leven heerscht, kunt U zien in het veelvuldig ontvangen der H. Sacramenten; over de 200000 Biechten en bij de 700000 Communies; alleen in de gemeente Nele met omstreeks 4000 inwoners, kon de ijverige pastoor dit jaar over de 100 000 Communies uitreiken, ofschoon hij niet eens alle dagen van de week daar kan zijn. Welke herder in Europa zou hem daarom niet benijden! De kinderen waren er niet eerder tevreden, dan toen hun ouders allen leerden en Katholiek werden; zij leerden hun den catechismus en de gebeden, zoodat het voor den pastoor gemakkelijk was om de laatste voorbereiding te houden. Toen ik er in Juli was om het H. Vormsel toe te dienen, heb ik mij zeer gesticht aan die goede menschen. En zoo gaat het op meerdere plaatsen; hadden wij maar voldoende krachten, ook catechisten, om dien rijpen oogst binnen te halen! Doch onze Christenen hebben ook offervaardigheid getoond, misschien menigeen in Europa, ook onder onze vrienden, tot beschamend voorbeeld.
Toen verleden jaar het eeuwfeest was der Propaganda, bracht Larantoeka in een collecte 125 gulden bij elkaar. Ik heb ze persoonlijk den H. Vader overgereikt, die daarover zeer was aangedaan. In Ili werd een groote eenvoudige kerk met cementen vloer en strooien dak geheel op hun eigen kosten en met de medewerking der menschen gebouwd. In Nele werd een paar maanden geleden een groote nieuwe kerk in gebruik genomen, door de bevolking met behulp van den broeder gebouwd en door hen zelf bekostigd. Nita wil ook een nieuwe kerk bouwen, want de oude is versleten en kan de menschen niet bevatten; reeds is er door de bevolking een som bij elkaar gebracht en is men begonnen met hout te kappen, maar de middelen zijn niet toereikend. Wie wil daar meehelpen? En zoo zijn er zoo vele plaatsen, die zelf medewerkten om hun kerkje te repareeren of die zoo graag een nieuw bedehuis hadden, omdat het absoluut noodzakelijk is; zelf willen zij medewerken, maar zagen toch ook gaarne hulp uit Europa. Wie is die goede weldoener, die een kerk wil helpen stichten? Hij kan zich eerst tot mij om inlichtingen wenden omtrent plaats en kosten.
Ik benut deze gelegenheid om U, geachte Vrienden en Weldoeners, van harte dank te zeggen voor de welwillendheid, die ik tot nu toe van Uwen kant heb mogen ondervinden, en koester het vertrouwen, dat mij die steun in de toekomst in niet geringere mate zal mogen te beurt vallen; weest er verzekerd van, dat wij uit dankbaarheid ook Uwe belangen in ons gebed den Heer zullen aanbevelen.
ARN. VERSTRAELEN
Apostolisch Vicaris van de Kleine Soenda-Eilanden.
Ndona, Endeh; eil. Flores.
bron: de katholieke missiën, januari 1924
Zijne Doorl. Hoogw. Mgr. J. A. Verstraelen, apostolisch vicaris der Kleine Soenda-eilanden, schrijft in zijn brief van 22 Januari 1924 over zijn bezoek aan het eiland Lomblem.
“Van Hada-rewa (Lomblem) gingen we naar het gebied van den Mahomedaanschen vorst van Adonare, die over een groot deel van Lomblem regeert. Het volk is nog heidensch, hoewel de vorst het voor het Mahomedanisme tracht te winnen. Daarom verbood hij ten strengste aan het hoofd van Wai-poeka, eenig godsdienstig onderricht op de scholen toe te staan. Het hoofd vertelde mij dit. Niettemin vroeg ik de kinderen, die reeds onderricht ontvangen hadden, of zij Katholiek wilden worden. Eenstemmig antwoordden ze bevestigend. Toen legde ik het hoofd uit, dat de vorst geen macht had om over de godsdienstvrijheid van zijn volk te beschikken, en om dit te toonen, doopte ik 22 kinderen op staanden voet, waarvan ik er drie naar de kostschool naar Larantoeka meenam. leder der 22 kreeg een medaille op de blote borst, ten teeken, dat het Christendom zijne macht over het dorp zou weten te handhaven.”
bron: de Katholieke Missiën, januari 1926
Apostolisch Vicariaat van de Kleine Soenda-eilanden.
(Brief van Z. D. H. Mgr. A. Verstraelen aan Mgr. Hermus).
Monseigneur,
Het is nog niet lang geleden dat ik aan U H. Eerwaarde eenen uitvoerigen brief schreef, waarin ik den gunstigen toestand en den grooten vooruitgang der missie toonde. In dien brief vraagde ik U H. Eerw. ons te willen helpen, daar door den grooten vooruitgang ook groote uitgaven noodig waren en wij daarom schulden gemaakt hadden. Ik hoop, dat U dezen brief ontvangen hebt en mijne bede ingewilligd hebt. Wij zullen er U zeer dankbaar om zijn.
Uit de volkscholen krijgen wij de kinderen voor de standaardscholen. Wij kiezen de beste en vlijtigste uit. De kinderen der standaardschool zijn bijna allen intern, daar zij van ver af komen. Voor de missie is dat eene zeer dure zaak. Ofschoon de kost zeer eenvoudig is, maakt het groote getal het onderhoud duur. Voor de goede ontwikkeling der missie maken wij echter gaarne deze kosten. De internaten geven ons de catechisten, onderwijzers en God dank nu ook al priestercandidaten. Daarom zal ieder weldoener het goed begrijpen, dat wij onze internaten niet gaarne sluiten, al zijn de kosten groot en al is de missie zoo arm. Wij vertrouwen op O. L. Heer dat hij ons voldoende kindervrienden geeft, dat wij onze internaten kunnen voortzetten.
Dat de kinderen goeden aanleg en het onderricht ook degelijk is, kunt U uit de gunstige resultaten zien. Van de 54 candidaten, die dit jaar hun examen deden voor den regeeringsinspecteur slaagden er 40. In de protestantsche missie te Timor-Koepang werden alle candidaten teruggewezen en in de protest, missie van Soemba slaagden van de 14 candidaten er maar 6. In het onderwijsrapport over de Kl. S.-eilanden prijst de inspecteur de katholieke missie en wijst er op dat de missie trouw de wenken opgevolgd had, bij de inspecties gegeven en dat daarom ook het succes zoo groot was. De missie doet alles om het onderwijs goed te geven. Zoo volgen wij de oude tradities onzer H. Moeder de Kerk, die steeds voor goed onderricht zorgde. Het onderwijs zal er veel toe bijdragen dat Flores een katholiek eiland worde. Ik vraag U allen daarvoor te willen bidden en nu en dan een klein offertje te willen sturen.
Wilt U H. Eerw. s.v.p. een plaatsje geven aan de statistiek en enkele woorden bijschrijven, die ik boven schreef. Ik dank van harte voor de moeite en bid dat de goede God U H.Eerw. alles moge vergelden.
Van U H.Eerwaarde
de dw. dn. in Christo,
A. VERSTRAELEN.
Vic. Apost. Ins. S. M.
bron: Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, februari 1924
Vanuit de Kleine Soenda-eilanden dringt tot ons door de stem van missiebisschop, Mgr. A. Verstraelen S. V. D. vic. ap.
In ’n particulier schrijven uit Endeh, dd. 29 April, aan de secretaresse der Pers- en Propaganda-Commissie, mevr. J. van Arcken-Couvreur doet Z. D. H. een beroep op het Sint Melania-Werk om ook naar Flores ’n verpleegster te zenden. Flores, dat immers de helft van alle Katholieken in Indië heeft, zoodat daar voor die zuster mooi en goed werk te doen is. Tijdens ’n verblijf op Java, reisde Z.D.H. extra naar Djokja om Zuster Fischer aldaar werkzaam voor het Sint Melania-Werk te ontmoeten en met haar de opleiding van Inlandsche meisjes zijner missie tot vroedvrouw te bespreken. Z. D. H. eindigt zijn brief met den wensch van Gods rijksten
zegen voor het Melania-Werk.
bron: R.K. ziekenverpleging; orgaan uitgegeven van wege den Nederlandschen R.K. Bond van R.K. Ziekenverpleegsters, jrg 15, 1924, no. 19, 01-10-1924
In 1925 kreeg hij bericht dat het bestuur van de Stichting Melania-Werk niet aan zijn vraag voor een verpleegster-vroedvrouw kon voldoen uit gebreke aan geld.
bron: onze missiën in oost- en West-Indië, jan 1926
De beste gelukwenschen bij gelegenheid van het Nieuwe Jaar aan al onze Weldoeners en Vrienden. Met groot genoegen en met gevoelens van oprechten dank jegens God en U, geachte Vrienden en Weldoeners, heb ik de eer, U het jaarverslag mijner missie aan te bieden over het jaar 1923/24.
De eerste blik op de cijfers doet U weer zien, hoe bloeiend en veelbelovend de schoone missie der Kleine Soenda-eilanden is. Hoe verblijdend voor ons missionarissen, zulk succes te kunnen constateeren; maar niet minder voor U, geachte Medewerkers en Weldoeners, daar dit alles tot stand is gekomen mede door Uw gebed. Uw missie-actie en missie-ijver, door Uw moreelen en financieelen steun. U kunt zeggen: in dit missionariswerk heb ook ik mijn aandeel. Wij missionarissen erkennen dan ook gaarne, dat wij zonder Uwe medewerking deze resultaten niet hadden kunnen bereiken. In de statistiek valt op de eerste plaats in het oog het groot getal H.H. Doopsels. De vergelijking met de vorige jaren wijst op een buitengewonen vooruitgang, die zelfs aan het wonderbare grenst.
Als we de verschillende districten met elkander vergelijken, vinden wij den krachtigsten bloei in het gebied van Maoemere (Midden-Flores) en Larantoeka (Oost-Flores), waar de missie het langst werkzaam is. Geheele dorpen en streken zijn daar Katholiek geworden, zoodat men er den indruk krijgt van zich te bevinden in Roomsche omgeving, in een Roomsch land. In de onderafdeelingen van Endeh, Ngada en de Manggarai (de Westelijke helft van Flores) daarentegen, waar de missie pas sedert enkele jaren gevestigd is, gaat de vooruitgang in een langzamer tempo; maar ook daar zijn de resultaten zeer bevredigend.
Gedurende het verslagjaar heb ik gelegenheid gehad, de geheele missie te visiteeren en daarbij waar te nemen, hoe allerwegen aanzien en invloed der missie groeit. Een bewijs daarvan was voor mij ook het feit, dat zelfs in nog bijna geheel heidensche streken de heidensche hoofden met hun gevolg mij als bisschop kwamen begroeten. De missionarissen hebben door hun goed en onbaatzuchtig werken de harten der menschen veroverd en, om zoo te zeggen, gewonnen voor ons H. Geloof. En waar de ouden er nog niet aan denken zich te bekeeren, heeft de missionaris hen toch zoover gebracht, dat ze hun kinderen het katechismus-onderwijs laten bezoeken en zich niet meer verzetten tegen hun Doopsel. Op de meeste plaatsen beschouwen ook de heidenen den missionaris als een welkomen vriend en vader en zijn blij, als hij in hun dorp komt.
Een teeken van goed en ijverig Christelijk leven der reeds bekeerden is zoover dit onder cijfers gebracht kan worden het veelvuldig ontvangen der H.H. Sacramenten. Waren er meer missionarissen, om op de grootere plaatsen het geheele jaar door verblijf te kunnen houden en de kleinere dikwijlder te kunnen bezoeken, dan zouden deze getallen nog heel wat grooter zijn. De Christenen hebben de goede gewoonte, haast algemeen tot de H.H. Sacramenten te naderen, telkens als een priester bij hen komt. Voor den missionaris beteekent dat weliswaar een uiterst vermoeiend en opofferend leven. Voortdurend haast moet hij op reis zijn soms weken aaneen en in onbeschaafde streken trekken van dorp tot dorp, dag-in dag-uit overladen met druk en zwaar zielzorgswerk. Maar reeds de ijver zijner katechumenen en geloovigen en het tastbaar succes hij ziet en voelt zijn Christenen beter en gelukkiger worden is voor hem voldoening en belooning te over.
Vooral ook de offervaardigheid der Christenen is een teeken van het degelijke hunner godsdienstige gezindheid. Afgezien daarvan, dat de geloovigen in het meer gevorderde Oostelijke deel van Flores haast algemeen hun arbeidskracht en inlandsch materiaal voor den bouw hunner kerken ter beschikking stellen zoover ze vermogen, hebben we ons genoodzaakt gezien, ook geldelijke bijdragen van onze Christenen te vragen tot onderhoud en oprichting hunner kerken. Zoo hebben b.v. de inwoners van Nele en Ili hun kerk voor het grootste gedeelte op eigen kosten gebouwd en zijn thans die van Nita op dezelfde wijze bezig, deze voorbeelden opvolgend. En toch zijn zij slechts eenvoudige en arme menschen. Ongetwijfeld zal God hun offervaardigheid met rijken zegen beloonen. Haar buitengewonen invloed heeft de missie voor een groot deel te danken aan de scholen. Op alle voorname punten der missie zijn scholen opgericht, die van uit de hoofdstaties geregeld worden geïnspecteerd, terwijl dan tevens de omliggende dorpen worden bezocht. Waar geen eigen kerkje is, dient de school tegelijk als kerk. Elke school vormt op deze wijze een centrum van missiewerk. Zooals de statistiek toont, telt de missie thans behalve de interne (standaard-)scholen 163 volksscholen, met over de 13 000 kinderen.
Onderwijzers
In de schoolstatistiek is ook na te gaan, welken invloed het Christendom uitoefent tot opheffing van de vrouw. Het heidendom beschouwt het meisje als goede arbeidskracht en kostbare koopwaar. Ten gevolge daarvan zien we b.v. in de Manggarai (die haast nog geheel heidensch is) op 1070 schooljongens slechts 21 meisjes. In het Endeh- en Ngada-gebied zijn reeds gunstiger verhoudingen waar te nemen en in de districten van Maoemere en Larantoeka vinden we op de 2591 en 1985 jongens respectievelijk 1204 en 602 meisjes. Op de volksscholen (met slechts drie klassen) wordt enkel lezen, schrijven, rekenen en natuurlijk ook godsdienst onderwezen en wel in de Maleische taal, terwijl buiten de school het godsdienst-onderricht in de eigen gewestelijke taal gegeven wordt. Zij die de school hebben verlaten, gaan grootendeels terug in hun kampongleven en helpen de ouders bij akkerbouw, vischvangst enz.; anderen, die geschikt geoordeeld worden en zelf wenschen, worden in de internaten (op de standaardscholen) opgenomen om daar verdere opleiding te genieten. Aan die scholen sluiten aan de cursussen voor onderwijzers en katechisten. Anderen worden in de gelegenheid gesteld, onder de leiding der eerwaarde broeders een ambacht te leeren. De cursussen werken met goed gevolg. Na afloop daarvan worden de candidaat-onderwijzers geëxamineerd door een inspecteur van het Gouvernement. Bij de laatste examens kon aan veertig candidaten (van de 54) het diploma van bekwaamheid worden uitgereikt. De inspecteur vond daarin aanleiding, in zijn rapport aan het Gouvernement, zijn bizondere tevredenheid en waardeering over dit deel van het werk der missionarissen te kennen te geven. Ondanks de hooge kosten moeten we trachten de internaten te behouden, om degelijke katechisten. onderwijzers en huismoeders te vormen.
Liefdewerk
Verder is U bekend, hoe dringend de H.Kerk haar missiebisschoppen aanspoort, te zorgen voor de opleiding van inlandsche priesters en hoe zij, ten einde dit mogelijk te maken, het St.-Petrus-Liefdewerk bizonder aanbeveelt. Verleden jaar reeds kon ik U mededeelen, dat ook wij in onze missie met de opleiding van eenige candidaten zijn begonnen. Het St.-Petrus-Liefdewerk schonk ons wederom twee studiebeurzen, waarvoor ik ten zeerste erkentelijk ben. Een eigen seminarie voor mijn candidaten bestaat er nog niet. Echter heeft het Liefdewerk mij goede hoop gegeven op financieelen steun, zoodat ik vertrouwen mag, binnen niet te langen tijd een eigen seminarie-gebouwtje te bezitten. Voor een goede opleiding en opvoeding der seminaristen is een afzonderlijk gebouwtje noodig.
Na door de statistiek en deze uitvoeringen U een overzicht der werkzaamheden en resultaten in mijn vicariaat te hebben gegeven, zij het mij vergund, geachte Vrienden en Weldoeners, mijn missie in Uw verdere welwillendheid aan te bevelen.
Aangenaam zal het ons zijn, ais we ook in de toekomst op Uw medewerking mogen rekenen door Uw practische belangstelling, door Uw invloed en positie, door Uw ijver als zelateur of zelatrice, door Uw gebed dat Gods zegen met ons blijve; en ook door Uw financieele bijdrage, zoover U dit mogelijk is. De stoffelijke middelen zijn nu eenmaal, ook van het geestelijk missiewerk, de noodzakelijke grondslag. Vooral een bloeiende en vooruitgaande missie als die der Kleine Soenda-eilanden heeft aanzienlijke geldmiddelen noodig. Het zij mij geoorloofd, te wijzen op een paar bizonderheden. Ik deelde U reeds mede, dat de vooruitgang in de Westelijke helft van Flores gaat in langzaam tempo. Gedeeltelijk is daarvan de oorzaak de vrij groote bedrijvigheid en tegenwerking der Mohammedanen. Als handelaars trekken zij door het land en trachten tegelijkertijd de heidenen tot hun godsdienst over te halen. Het aanzien van hunne eenigszins gevorderde beschaving, het oppervlakkige en gemakkelijke van hun godsdienstige eischen en vooral ook de concessies, die zij den zinnelijken hartstochten der menschen doen, verzekeren hun min of meer succes. Het spreekt van zelf dat de missie, zoover zij kan, op deze punten van Mohammedaansche propaganda haar krachten concentreert. Hadden wij voldoende middelen om meer katechisten op te leiden en te onderhouden, dan zouden we hier een evengroote actie tegenover kunnen stellen. Al krijgen de katechisten geen hoog salaris, (slechts tien tot ten hoogste dertig gulden in de maand) toch ontbreken de missie ten eenenmale de middelen om meer katechisten te kunnen aanstellen.
Kathechist
De missionaris alleen kan onmogelijk het werk af. Daarvoor is het gebied dat hij te bedienen heeft veel te groot. Hij bezoekt op geregelde rondreizen de dorpen, onderricht daar de menschen, stelt ze in de gelegenheid weer eens de H. Mis bij te wonen en de H.H. Sacramenten te ontvangen; maar dan behoort er een katechist in het dorp verblijf te houden om de Christelijke leer verder in te prenten, de noodzakelijke gebeden te leeren, dagelijks de menschen in het kerkje bijeen te brengen, vooral ’s Zondags, om den dag des Heeren te heiligen door gezamenlijk bidden, als er geen H. Mis kan zijn. Ook moeten zij een wakend oog houden op de jonge kudde en den missionaris bij zijn komst over alles verslag uitbrengen. U ziet dus, dat een katechist groote beteekenis heeft. Daarom is het te betreuren, dat de middelen mij niet toelaten, nog meer katechisten in dienst te nemen.
Zou er wellicht onder U niet de een of andere zijn, die er genoegen in vond, om gedurende een maand, een jaar of misschien zelfs enkele jaren in een of ander dorp een katechist te onderhouden? In het laatste geval zouden we U gaarne geregeld verslag uitbrengen over den stand van het Christendom in het dorp waar hij onderwijst. Misschien zou U het kunnen doen samen met een of anderen vriend of met enkelen uit Uw familiekring?
Geld gebrek
Hoeveel zorgen bereidt mij verder de bouw van de noodigste kerkjes! Mijn missie breidt zich geweldig uit: er moeten vele kerken en kerkjes worden gebouwd. Ik kan U zeggen, dat ik geen raad meer weet. Zelfs hoofdstaties, als Ndona, Toda Beloe, Badjawa, Roeteng, Haliloelik en Toebaki, hebben nog geen kerk. De H. Mis wordt daar gelezen in de school of in een der woonvertrekken. Mijn „kathedraal” is een deel van mijn woonhuis, eigenlijk bestemd voor logeerende missionarissen, en is reeds veel te klein. Maar ik kan er niet aan denken, hier een kerk te bouwen, wegens den grooten nood die overal elders heerscht. Ook zouden we aan de hoofdkerken gaarne een eenigszins fraaier aanzien willen verleenen, om daardoor Christenen en heidenen een indruk te geven van de grootheid en verhevenheid Gods. Immers, een mooie kerk is een blijvende, levendige preek van ons H. Geloof.
Ik heb mijn vertrouwen gesteld op de Zalige kleine Theresia van Lisieux, die door den H. Vader tot Patrones van de missie-actie is verklaard. Zij heeft al menig missionaris uit groote zorgen geholpen, zoodat ik het vertrouwen heb, dat ze ook voor mijn missie weldoeners zal aanwerven. Een eenigszins mooie kerk op een hoofdstatie zal 10—20000 gulden moeten kosten. In verschillende groote dorpen zullen kerken van 1200—3000 gulden moeten komen. De kleinere dorpen zullen met een kerkje van 6—800 gulden kunnen volstaan.
Zou het geen aardig idee zijn, b.v. voor een vereeniging, of ook voor een of andere parochie (wellicht door middel van inschrijving) een kerk in de missie te stichten? Het zou U dan vrijstaan, den Patroon van de kerk te kiezen. Het zou Uw missiekerk en missiedorp worden. De Christenen zouden gezamenlijk na de H.H. Diensten voor U bidden en wij U door foto’s en verslagen op de hoogte willen houden van hetgeen er in het dorp omgaat.
Op de derde plaats zou ik U ook bizonder mijn seminaristen en seminarie willen aanbevelen. Mij rest nog, op deze plaats te gedenken onzen goeden, ijverigen broeder Constantinus, die na slechts korten werktijd in deze missie, door God werd opgeroepen om het loon voor zijn ijver en opoffering te ontvangen, lederbewerker van beroep, onderwees hij de inlandsche jeugd in dit vak met plichtsbetrachting.
Ten slotte nog smeek ik U, geachte Weldoeners en Vrienden, mij te willen vergeven mijn klagen in de zorgen die mij drukken en mijn bedelen in mijn grooten nood. Het inzicht in de dringende noodzakelijkheid en het gevoel van mijn verantwoording dwingt mij er toe. Nogmaals dank ik U voor de ijverige medewerking en offervaardige hulp, die U mij tot heden hebt bewezen; wij missionarissen met onze Christenen blijven dagelijks voor U bidden, dat God U rijkelijk beloone.
ARN. VERSTRAELEN S. V. D.
Ap. Vicaris der KI. Soenda-eilanden.
Correspondentie gelieve te voeren met mij persoonlijk (adres; Ndona bij Endeh, Eiland Flores N. O. 1.) of met den Rector van het Missiehuis te Uden.
bron: De Katholieke Missiën, januari 1925
Nieuwjaarsbrief van Mgr. A. Verstraelen S.V.D.
Wij ontvingen van het Missiehuis te Uden den Nieuwjaarsbrief van Mgr. A. Verstraelen, (uit Sevenum, L.), Apostolisch Vicaris der Flores-missie, met een jaarverslag over zijn bloeiend vicariaat. Wij ontleenen daaraan de volgende bijzonderheden:
„De vergelijking van ons jaarverslag met dat der vorige jaren,” schrijft de Bisschop, „wijst op een buitengewonen vooruitgang, die zelfs aan het wonderbare grenst. In de jaren 1922, ’23 en ’24 hadden we achtereenvolgens: H.H, Doopsels: 6046, 7302 en 12.176 (daaronder thans 4529 volwassenen). In ‘t geheel telt de Missie op dit oogenblik: 77.525 Katholieken, waaronder werkzaam zijn: 40 Paters (van Steijl-Uden), 14 Broeders en 50 Zusters. Het aantal H.H. Communiën beliep dit jaar totaal: 905.367, voorzeker een heerlijk succes In Midden- en Oost-Flores zijn geheele dorpen en streken katholiek geworden, zoodat men er den indruk krijgt van zich te bevinden in een Roomsch land.
Op mijn visitatiereis door ons gebied, had ik gelegenheid waar te nemen, hoe allerwegen aanzien en invloed van ons H. Geloof groeien. Dat bewees reeds het feit, dat in bijna nog geheel heidensche streken, de heidensche hoofden met hun gevolg mij als bisschop kwamen begroeten En wat onze Christenen betreft: een teeken van het degelijke hunner godsdienstige gezindheid is voorzeker de offervaardigheid, waarmee zij hun arbeidskracht en inlandsen materiaal ter beschikking stellen voor den bouw der kerkjes
De inwoners van Nele en Ili bouwden hun kerk voor het grootste gedeelte op eigen kosten, anderen volgden dit voorbeeld na.”
De Bisschop beveelt aan de weldoeners zijner Missie vooral aan de internaten voor de opleiding van katechisten en onderwijzers en….’t nog niet bestaande (!) priester-seminarie. Op hoop van aardschen en hemelschen zegen zijn de Missionarissen reeds met de opleiding – van eenige candidaten begonnen. Alle verdere inlichtingen omtrent deze bloeiendste van al onze koloniale missies verstrekt op aanvraag de rector van ‘t Missiehuis te Uden.
bron: De Tijd: 2 januari 1925
In 1925 kwam de Flores film tot stand:
Regie: Pater Johannes Bouma, Simon Buis, Pater Johannes van Cleef e.a. | Productieland: Nederland | Productiemaatschappij: Soverdi (Nederland) | Film uit de collectie van Eye (Amsterdam).
Het is een Missiefilm over het werk van de paters van het Goddelijk Woord S.V.D. (Societas Verbi Divini) op Flores. Eye uit Amsterdam digitaliseerde deze film en is op YouTube te bekijken. Ook in deze film is een opname van mgr. Verstraelen te zien die de nieuwe missionarissen in Ndona welkom heet.
Floresmissie: deze auto werd door vriendelijke bemiddeling van Dr. G. L. L. Kemmerling, geoloog bij den dienst van den mijnbouw te Bandoeng N. O. I. en van Mevr. Ch. Daniels-Vinke te Arnhem aan Mgr. A. Verstraelen, apostolisch vicaris der Flores-missie aangeboden.
Voor dit practische geschenk, waardoor het moeilijke reizen in deze bloeiende missie voor den bisschop zoo vergemakkelijkt is, hebben ook gaarne milde bijdragen willen geven de volgende weldoeners in Holland: de Heer W. Vinke; Bussum: Mevr. Fr. Dreesman, Familie Rogmans-Kemmerling; Bussum, de Heer Wolbert Vroom; Amsterdam; het gezamenlijke inkoopskantoor van de firma Vroom en Dreesman; Amsterdam: Familie H. Vinke-Trynes; Rotterdam; de Heer J. Vinke; Bussum: de Heer Anton Vroom; Amsterdam: Familie Daniels-Vinke, en eenige kaartspelers.
De koning gedoopt.
“Leve onze koning, Don Josephus Deran Assal!”
Dat is de gelukwensch van de Katholieke bevolking van Malaka (Timor) geweest toen zij getuigen waren van het heerlijke feit dat hun bejaarde koning, Don Seran Assa. door Mgr. Verstraelen apost. vicaris der Kleine Soenda-eilanden, in den schoot der Kath. Kerk werd opgenomen. Het was een vreugdedag en zeker zullen vele heidenen zijn heerlijk voorbeeld volgen. Zoo is de doop van een inlandschen koning niet alleen een zegen voor den vorst zelf maar eveneens voor zijn volk
bron: de katholieke missiën, augustus 1926
Mgr. Verstraelen was laatst hier en de Badjawaneezen hebben Z. D. H. met uitbundige vreugde ingehaald. Niet alleen de Christenen, maar ook de heidensche koning Peo met al z’n dorpshoofden en duizenden heidenen kwamen hem verwelkomen als den vader van hun kinderen en als hun eigen goeden vriend. Monseigneur was vol blijdschap bij het zien van zooveel enthusiasme en zooveel menschen en zooveel die reeds Christen waren of al leerden.
En toen ik aan Mgr. zeide: „Waar moet ik ze des Zondags bergen; ik heb geen kerk?” toen zeide Monseigneur; “Helaas er is geen geld! Maar vertel je nood eens rond.”
M’n beste vrienden, denkt U ’s aan m’n bergkindertjes! Ze zijn wel smerig, doch alleen van buiten; van binnen zijn ze zoo gezond, zoo rein zoo goed van hart. Met al die kleine kleuters meer dan duizend achter me aan, kom ik u om…
Maar o ja, ik (= missionaris Schoorlemmer in Badjawa op Flores) wil niet bedelen… Den volgenden keer gaan we samen een reisje maken door m’n uitgestrekt missiegebied.
Het honderd-duizend-tal overschreden.
Het jaarverslag van Mgr. Verstraelen brengt de blijde tijding, dat het aantal Katholieken in de gezegende Flores-missie thans bedraagt 100790. In de laatste elf maanden is het aantal Christenen toegenomen met 15211 zielen.
Door de 48 missionarissen werden 1204 009 H. Communies uitgereikt en 383400 Biechten gehoord. Het aantal catechumenen, die in den voorbereidingstijd zijn op het H. Doopsel, bedraagt 16000!
bron: de Katholieke Missiën, december 1926
van de Missie der Kleine Soenda-eilanden. 1925 — 1926.
Geachte Weldoeners en Vrienden,
Bizondere omstandigheden deden het wenschelijk voorkomen, het berichtsjaar voortaan op 1 Augustus te sluiten in plaats van op 1 September, en zoo komt het, dat U ons jaarbericht een maand vroeger ontvangt dan andere jaren en dat het dezen keer loopt over slechts 11 maanden, n.l. van 1 September 1925 tot 1 Augustus 1926.
De oogst, dien de goede God ons gaf, was weer zeer gezegend en rijk. Om U eenigszins een beeld daarvan te geven, bied ik U oudergewoonte de officieele statistiek aan en noodig ik U uit, een rondgang te doen met mij door de afzonderlijke afdeelingen der Missie. Hoofdzakelijk ten gevolge van de belemmeringen, ons in den weggelegd door de bekende regeeringsartikelen, moest ons werk steeds nog beperkt blijven tot Flores met bijliggende kleine eilandjes en het ons toegewezen deel van Timor.
Op Timor werden door de slechts 7 Missionarissen over de 1500 volwassenen gedoopt en nam het getal communicanten toe met meer dan 2000. Op mijn vormreis had ik het geluk, den Nai Bot, den Opperradja van Beloe, te doopen. Dat zulk een bekeering indruk maakte en niet zonder invloed zal blijven op zijne nog grootendeels heidensche onderdanen, valt ligt te begrijpen. De Kapitein-Gezaghebber gaf blijk van zijn belangstelling door de plechtigheid bij te wonen. Duizenden menschen, waaronder vele heidenen, waren naar Toebaki gekomen, om bij den doop tegenwoordig te zijn.
Te Oilolok doopte ik de vrouw van den Radja. Z’n kinderen zijn reeds allen Katholiek en de Radja zelf zal mettertijd wel volgen. Ongeveer een maand tevoren had pater Jan Smit het huwelijk plechtig ingezegend van den kroonprins, die zijn opvoeding op ons internaat te Haliloelik genoten had.
Noimoeti is de nieuwste statie onzer missie op Timor, van waaruit de paters Baun en Jan Smit geheel Midden-Timor missioneeren. Daar werd in overleg met den Missie-overste van Timor, pater Leven, de plaats uitgezocht voor de nieuwe kerk, het geschenk van de goede lezers der Katholieke Illustratie. Met den bouw van de kerk is men thans druk bezig.
Te Haliloelik, de hoofdstatie van Timor, kon eindelijk de eerste steen gelegd worden van de kerk, die reeds onder de ijverige zorgen van den bouwmeester, Br. Luciaan, is gereed gekomen. Het is een heel aardige kerk geworden, een geschenk van een Amerikaanschen Weldoener.
Pater Kerkhof werkt nog steeds op de oude statie Lahoeroes met veel succes. Om z’n statie den noodigen finantieelen steun te verzekeren, heeft de practische man een koffieplantage aangelegd, die goed staat.
Timor gaat werkelijk een goede toekomst tegemoet. Waren er maar meer missionarissen, om den rijpen oogst binnen te halen!
Kerkenbouw
Steken we nu over naar Flores, naar Larantoeka, het alleroudste missiegebied der Kleine Soenda-eilanden. Niet minder dan drie kerken werden daar door Br. Lambertus gebouwd. De eerste kerk, te Waewerang op Adonare, het missiegebied van pater Kluiters, werd bijeengebracht door de ijverige studenten van het Missiehuis te Uden. Ze zorgen tevens voor het onderhoud van een katechist. Waarlijk een heerlijke prestatie van den vurigen missie-ijver en de offervaardigheid van deze jeugdige toekomstige missionarissen. Door een Amerikaanschen Weldoener geholpen kon pater Thoolen een kerk bouwen te Riangkamië, ten noorden van Larantoeka; en Hollandsche Weldoeners stichtten, door tusschenkomst vooral van den grondlegger der missie in die streek pater van der Loo S.J., en van het Missie-Secretariaat „Regina Coeli” te Bloemendaal, een kerk ter eere van het H. Hart te Riangwoeloe voor pater Koch. Daar Br. Lambertus het werk nog niet af kon, moest de kerk op Lomblem, ‘t geschenk van ‘n Sevenumschen Weldoener, nog wachten.
Aan het district van Larantoeka grenst dat van Maoemere, waarin reeds 37.264 Katholieken wonen, d.i. 40% van z’n bevolking, en het gaat er nog steeds goed vooruit. In dit gebied werd een kerkje gebouwd te Nanga-Hale. De kerk van Nele werd vergroot, geheel op kosten van de Christenen zelf. Te Paga-Maoeloö zal Br. Franciscus aan het einde van dit jaar gereed komen met de nieuwe kerk, die door een Amerikaansche Weldoenster geschonken is. Pater St. van Cleef verheugt zich reeds, dat hij binnenkort zijn armzalig bamboekerkje kan verlaten.
Plantage bouw
Maoemere zal voor de missie ook groote beteekenis krijgen door de uitgebreide kokos-plantages, die de missie-broeders bezig zijn hier aan te leggen. Br. Bernardus heeft bij zijn zorg voor 60 stuks rundvee, een kudde schapen en varkens, nog tijd gevonden het laatste jaar bij de 6000 kokosboomen te planten. Te Nanga-Hale zijn de Broeders Calixtus en Berchmans met pater Terheijden bezig een nog grootere plantage aan te leggen. Op het oogenblik kost dat alles wel veel geld; maar het is de eenige manier om de missie in de toekomst eenigszins een vaste financieele basis te verschaffen. We zouden te zeer op los zand gaan verder bouwen, als we alles van de Vaderlandsche Missie-actie zouden willen verwachten en voor een missie, die zich zoo vlug ontwikkelt als de onze zouden we aan de offervaardigheid onzer Vaderlandsche Katholieken al te hooge eischen moeten stellen. Z. Em. Kardinaal Van Rossum schreef mij naar aanleiding van het vorige jaarverslag, dat Hij mijn Vicariaat ten zeerste zou aanbevelen bij het Pauselijk Genootschap van de Voortplanting des Geloofs, maar dat we ook op andere wijze ons de middelen moesten trachten te verschaffen, om ons werk in stand te kunnen houden en met den dag, zooveel maar mogelijk, uit te breiden. We hebben zijne vermaning ter harte genomen en daarom ook opnieuw ons met ijver op den plantagebouw toegelegd.
In de onderafdeeling Maoemere te Sika, hebben we dit jaar plechtig ons klein-seminarie geopend. Tot dien tijd waren de jongens nog niet bijeen, maar werden door privaatlessen voorbereid. Thans bevinden zich in het seminarie 7 candidaten. Drie jongens, die al hun onderwijzers-acte hebben en die zich eveneens geroepen gevoelen voor het priesterschap, studeeren voorloopig nog te Tomohon voor de hoofdacte. Zoodra ze die behaald hebben, komen ook zij op het seminarie. Bovendien zijn er bij het begin van het volgende schooljaar enkele nieuwelingen te verwachten; tot nog toe hebben 7 hun verlangen te kennen gegeven. Voorloopig is het seminarie ondergebracht in een paar kamers van de pastorie van Sika; gelukkig echter zal het St. Petrus-Liefdewerk ons spoedig in staat stellen een geschikt seminariegebouw op te richten. Het schonk ons ook enkele beurzen. Van harte breng ik hier openlijk mijn dank aan het St. Petrus-Liefdewerk en zijn edele milde begunstigers en weldoeners.
Tot directeur van het seminarie werd benoemd pater Cornelissen, oud-kapelaan van het Bossche diocees. Bij mijn visitatie gaf hij zijn bizondere tevredenheid te kennen over het goede gedrag, den ijver en den aanleg zijner studenten. Ik zal U dankbaar zijn, als U in Uwe gebeden vooral ook deze eerstelingen van mijn seminarie zoudt willen gedenken, opdat ze volharden in hun goeden ijver en goede priesters worden.
In het Endeh-gebied kwamen dit jaar twee kerken gereed. De eene daarvan is de Theresia-kerk te Nggela, waarover ik reeds schreef in mijn vorig jaarverslag. Wij vereeren de kleine H. Theresia vurig en roepen voortdurend hare hulp in. Met vreugde kan ik getuigen dat ze ons nog niet in den steek heeft gelaten. Ofschoon de missie zoo vlug zich ontwikkelt en we enorm veel geld noodig hebben, heeft ze steeds ons weer weldoeners bezorgd en milde gaven doen toevloeien, telkens als de nood het hoogst gestegen was. Te Nggela, een groot dorp, dat al erg onder Mahomedaanschen invloed stond, gaat het goed vooruit. Pater Schutte hoopt er het volgend jaar 200 volwassenen te kunnen doopen. De tweede nieuwe kerk in het district Endeh staat te Watoe-Neso.
Kathedraal
Mijn kathedraal, waarvoor reeds zoovele zelatricen en zelateurs geijverd hebben, kon nog niet gebouwd worden. Het noodige bedrag is nog niet bijeen. Ze zal komen te staan op de hoofdplaats van Flores te Endeh. Natuurlijk moet die wat grootscher en mooier worden dan onze andere eenvoudige kerken en kerkjes en een aanschouwelijk getuigenis bieden van de verhevenheid en schoonheid van onzen H. Godsdienst. Zulks is vooral van beteekenis op de hoofdplaats, waar het Mahomedanisme machtig is en levendig propaganda maakt in de omstreken en in de verdere binnenlanden. Ik hoop, dat ook dit jaar velen genegen zullen zijn, enkele steentjes voor den bouw van deze kathedraal bij te dragen.
Te Endeh werd ook begonnen met het gebouw voor de schakelschool, een soort Hollandsch-Inlandsche school, die reeds verleden jaar is begonnen in een voorloopig gebouw. Thans telt die school 45 leerlingen op twee klassen.
Eveneens zijn we te Endeh bezig met het bouwen van een flinke ambachtsschool, waar de Florineezen gelegenheid zullen vinden, de ambachten onder de leiding onzer bekwame Broeders, grondig te leeren. Voorloopig zullen vertegenwoordigd zijn: het timmer-, smids-, kleermakers- en schoenmakersvak en ook zal er een drukkerij aan verbonden worden.
In de onderafdeeling Ngada (Badjawa) werd 1920 de eerste statie te Toda Beloe door pater Ettel en Br. Jozef geopend in een arm hutje van bamboe en gras; nu staat er een mooi gebouwen-complex met standaardschool. Pater Schoorlemmer opende de tweede statie op de plaats Badjawa zelf. Dit jaar werd een derde statie opgericht te Radja.
Op mijn visitatiereis stond ik verbaasd over den grooten vooruitgang, dien het Christendom hier in zoo’n korten tijd heeft gemaakt. Honderden kwamen mij afhalen en begroeten. Om maar één plaats te noemen : te Sawoe kwamen circa 300 ruiters en wel 1000 menschen mij een uur ver tegemoet, het nog heidensche hoofd voorop. Zij allen willen gaarne leeren en ten teeken er van brengen ze hun kinderen ten doop.
Te Noea Moeri zijn allen ouden van dagen met hun kinderen en kleinkinderen, met ijver aan het leeren. Het was werkelijk aandoenlijk, al die goede oude menschen van zoo’n goeden wil te zien. De Mahomedanen zien het natuurlijk met leede oogen. Maar die hebben de menschen al zoo lang onderdrukt en bedrogen, dat hun invloed niet groot meer is. Om de menschen van het Christendom af te houden, vertelden ze o.a., dat in Europa alle bisschoppen Islamiet waren geworden; maar dat deze bisschop (waarmede ze mij bedoelden) daarvan niets wist. Ook dat de menschen alle Mahomedaan moesten worden, omdat in de toekomst het land aan den Islam zou toebehooren. Maar de menschen zijn zoo dom en zoo bang niet meer voor de Mahomedanen als vroeger. Tijdens den wereldoorlog zijn ten gevolge van dergelijke praatjes in het Endeh-gebied heel wat menschen naar den Islam overgegaan. Toen werd b.v. rondgestrooid, dat de Turken in aantocht waren en allen zouden dooden, die niet Mahomedaan waren. Velen hebben toen uit angst zich laten bepraten. Trouwens Mahomedaan zijn is uiterst gemakkelijk.
Landbouw
De statie Toda Beloe is tevens een voedings-centrum voor de heele missie. Het terrein ligt meer dan 1000 meter hoog in de bergen en is daarom zeer geschikt voor groenteteelt. Allerlei Europeesche groenten groeien er volop. Twee keer per jaar kan Br. Gallus aardappelen oogsten. Dit jaar heeft hij ook tarwe en haver gezaaid. De tarwe staat heel goed. De veestapel gedijt er uitstekend en levert hier heel wat meer melk en boter dan b.v. aan de kust te Maoemere. Daarbij is deze statie met haar koel klimaat een geschikt herstellingsoord voor zieke missionarissen.
Het jongste missiegebied op Flores is de Manggarai. Thans zijn er 5 paters. Dit jaar werd heel westelijk de statie Rekas geopend, waarde paters Eickmann en van Well gestationeerd zijn. Een goede weldoener uit den Bosch bouwde er de kerk en is nog steeds bezig, die van binnen fraai aan te kleeden en te versieren. Ook onderhoudt hij den katechist, die aan deze kerk verbonden is en de missionarissen in de omstreken helpt. Rekas zal voorloopig nog een moeilijk terrein blijven, omdat er vele Mahomedanen wonen, die ook al in de binnenlanden hun invloed doen gelden. De paters echter hebben goeden moed en hopen er velen met Gods hulp voor ons H. Geloof te winnen. De vooruitzichten zijn er niet slecht.
Groei
Roeteng, de hoofdstatie van de Manggarai, is nog van de Mahomedaansche actie vrij gebleven en het gaat er met het missiewerk schitterend vooruit. Pater Dorn, de overste, schrijf ‘t me, dat de kerk ‘s Zondags tweemaal zóó vol is, dat velen er niet in kunnen en buiten moeten blijven staan. Aan de processie op Sacramentsdag namen over de 2000 menschen deel. Een nieuwe kerk is daar meer dan noodzakelijk. Pater Koning heeft er de zorg voor de standaardschool met het internaat. In het oostelijk deel der Manggarai zal pater W. Jansen spoedig een nieuwe statie oprichten. Zelfs de bestuurs ambtenaren verwonderen zich over den grooten vooruitgang en den bloei van het Christendom in deze nog zoo jongbewerkte streek.
Ook over het schoolbezoek en de resultaten van het onderwijs zijn we zeer tevreden. Onze 184 lagere scholen, waaraan 290 door ons gevormde onderwijzers verbonden zijn, worden door bijna 20.000 kinderen bezocht; de scholen met meer uitgebreid onderwijs door 1260 leerlingen.
Natuurlijk bleven ons zorgen en moeilijkheden, kruisjes en soms zware kruisen niet gespaard. Hoe zou het anders kunnen in een missie. Maar we achten ze gering, vooral in vergelijking met den heerlijken oogst, dien God ons gaf, en den mooien bloei, die nog meer en nog schooner vruchten belooft voor de toekomst. Wij zijn U ten zeerste dankbaar voor den steun en de hulp die U, geachte Weldoeners en Vrienden, ons hebt verleend, en we bevelen de missie ook verder aan in Uw milddadigheid. In Uw gebed, dat Gods zegen met ons blijve en de vijand Gods, die ook hier rondwaart onder allerlei gedaante, geen onkruid zaaie, en dat de jonge wijngaard krachtig moge groeien in geloof en genade. In Uwe milddadigheid: ik smeek, zoover het U mogelijk is, de missie te willen blijven steunen ook met stoffelijke middelen; want zonder Uwe hulp kunnen we onmogelijk verder werken.
Wij van onzen kant, en onze Christenen mee, blijven met aandrang voor U bidden, dat God U vergelde met rijken aardschen, maar vooral hemelschen zegen. Hij, die een dronk water, in zijn naam gegeven, niet onbeloond laat, zal U, daar twijfelen wij niet aan, honderdvoudig vergelden.
Uw dankbare in Christus
ARN. VERSTRAELEN, Apostolisch Vicaris.
Ndona-Endeh, 15 Augustus 1926.
bron: Onze missiën, februari 1927
Het aantal Katholieken der Flores-missie is in het afgeloopen jaar toegenomen met rond 18 duizend
en bedraagt thans 133 duizend! Mgr. Verstraelen vraagt dringend om hulp voor zijn catechisten! Jaarlijksch onderhoud voor een catechist 150 gulden! Giften gelieve te zenden aan: Missiehuis, Uden, met vermelding: voor catechisten op Flores!
We geven het woord aan Mgr. Arn. Verstraelen, den Apostolisch Vicaris der Kleine Soenda-eilanden, die het volgende mededeelt in het jaarverslag van zijn Missie:
„Te Atamboea wordt op het oogenblik een Protestantsche kerk gebouwd voor enkele inlandsche kleine ambtenaren en soldaten. Volgens Regeeringsreglement 177 (vroeger 123) mogen zij feitelijk te Atamboea — zijnde toegewezen aan de R. K. Missie — niet komen, althans onder de inheemsche bevolking geen zendingswerk uitoefenen; toch beginnen zij de laatste jaren in ons missiegebied kerkjes te bouwen, o.a ook te Roeteng op West-Flores. Zij genieten bovendien het voorrecht (b.v. te Atamboea en Ende Flores), een bezoldigd inlandsch leeraar te houden. Deze Protestantsche inlandsche godsdienst-leeraren genieten dus bezoldiging in ons missiegebied, terwijl wij zelf voor geen enkelen inlandschen godsdienstleeraar (katechist) bezoldiging hebben kunnen krijgen.
Noot op reglement 177 volgens de Katholieke Encyclopedie:
Volgens art. 177 van het Regeeringsreglement mogen de missionarissen niet werken waar ze willen, maar wordt een zgn. toelating geëischt. Gesloten waren aanvankelijk voor de Kath. missie Zuid-Timor, Soemba, Soembawa, Lombok en Bali. Soemba werd geopend door besluit van 21 Juni 1929, Lombok door dat van November 1934.
Verder verdient vermelding de zgn. Soemba-Floresregeling, waarbij het gouvernement tot 1924 een zgn. schoolmonopolie verleende aan de Prot. zending op Soemba en de Kath. missie op Timor
en Flores. Door de Algemeene Subsidieregeling van 1924 is dat monopolie verdwenen, zelfs is de tactiek van de regeering geheel veranderd, want alhoewel den zending en missie nog wel de scholen beheeren, is het toezicht aan de missie en de zending onttrokken door de aanstelling van een gouvemementsschoolopziener. Vroeger had én de zending op Soemba én de missie op
Timor en Flores een gesubsidieerden schoolopziener.
Op dit oogenblik hebben de Protestanten op Timor en onderhoorigheden over de 60 bezoldigde inlandsche leeraren, terwijl de R. K. Missie meer dan 100 kathechisten heeft, van wie geen enkele tractement geniet uit ‘s lands kas”. Is zoo iets billijk en rechtvaardig? Moeten zulke toestanden nu nog langer blijven voortduren ? Wij vragen en eischen, dat heel Indië openkomt voor de Evangelisatie, en dat niet de Gouverneur-Generaal de man zij om te oordeelen, waar het terrein geschikt is voor de verkondiging van God’s woord. Ook zijn we niet bevreesd voor de andersdenkenden, want wij weten, dat het Katholicisme én door zijn liefde, én offervaardigheid én door zijn uithoudingsvermogen beter dan welke godsdienst ook de harten der inboorlingen zal winnen voor ‘t Rijk Gods.
Hebben wij, Katholieken, in Nederland moeten strijden voor de vrije uitoefening van ons H. Geloof en ook voor de erkenning van ons Roomsch Onderwijs, — nu moeten wij ook dien strijd doorzetten voor onze koloniën, opdat de missionaris er vrij ga en sta, waar hij wil, en zich niet behoeft te onderwerpen aan een of ander gezagvoerder, die —gelijk vroeger — ook nu nog maar al te dikwijls vijandig staat tegen ons geloof. Nederland is een neutrale Staat, met gelijke erkenning van godsdienstige gezindten. Het is oneerlijk, wanneer het dit beginsel in zijn gebied aan de Noordzee toepast en in dat aan de Zuidzee verkracht.
bron: Onze misiën in Oost- en West-Indië, januari 1928
19 Maart, op den feestdag van St. Jozef, werd door Mgr. Verstraelen de nieuwe groote ambachtsschool
,St. Jozef” te Ende plechtig ingewijd en geopend onder groote belangstelling der Christenen. Door de eerw broeders worden hier een aantal Florineesche en Timoreesche jongens practisch en theoretisch in de verschillende ambachten onderwezen. Door de drukkerij worden een tweetal maandschriften uitgegeven: het Maleische maandschrift: „Bintang Timoer” en het Sikaneesche „Jesoes Ratoe Itang”. Het heele gebouw meet 48 bij 10 M. en is opgetrokken in beton. Het klein-seminarie te Sika telt thans 26 studenten: 10 op de eerste klas, 9 op de tweede en 7 op de derde.
De bouw van het nieuwe seminarie te Toda-Beloe, waarheen het seminarie van Sika wordt overgeplaatst,
gaat goed vooruit.
bron: De katholieke missiën, juli 1928
Het Seminarie der FIores-Missie.
Mgr. Verstraelen S.V.D. legde 15 Juli j.1. den eersten steen van het defitieve Seminarie der Flores-missie te Toda-Beloe. Het gebouw wordt van beton gemaakt. De witte mieren zullen het dus niet kunnen vernielen. Men hoopte begin 1929 reeds zoover te zijn, dat de seminaristen van Sika naar Flores kunnen verhuizen. Het seminarie telt thans 26 seminaristen. Behalve door Mgr. Verstraelen wordt onderwijs gegeven door Pater Cornelissen en Pater Wolffs.
Zooals men weet, is dit een der 60 seminaries, welke in de missielanden met subsidie van den Centralen Raad te Rome (in totaal f 2.000.000.—) nieuw worden opgericht, dan wel uitgebreid.
bron: Onze missiën, januari 1929
In het geheel bezit de missie aan scholen:
237 volksscholen met 17214 jongens en 512 meisjes.
6 Standaardscholen met 537 jongens, 3 meisjes.
2 meisjesscholen 316 kinderen.
3 Normaalcursussen met 151 j. en 7 m.
1 Holl. Ind. school met 54 j. en 2 m.
4 Ambachtscholen met 87 jongens.
5 Huishoudscholen onder leiding der Eerw. Zusters 145 meisjes.
bron: Dagblad van Noord-Brabant 30 juni 1928
Een andere samenvatting
Kleine Soenda- eilanden.
Grootte ± 2½ X Nederland.
Aantal inwoners: ± 3½ millioen.
Aantal katholieken: ruim 100.000 (bijna allen inlanders).
Missionarissen v.h. Goddelijk Woord (S.V.D. = Societas Verbi Divini == Congr. v.h. Goddelijk Woord).
Apostolisch Vicariaat der Kleine Soenda-eilanden.
Apost. Vicaris Mgr. Arn. Verstraelen, zetelend te Ndona (Flores). Deze missie gaat prachtig vooruit. Dit blijkt hieruit wel dat het laatste jaar ruim 15000 inlanders gedoopt werden, waarvan bijna 6000 volwassenen.
De Alor-eilanden, Roti, Savoe en een deel van Timor zijn voor de R. K. Missie niet toegankelijk; daar mogen alleen de Protestanten komen.
Op Soemba is het evenzoo, maar daar mogen de missionarissen jaarlijks twee dienstreizen maken om de katholieken, die er wonen, te bezoeken.
Bali en Lombok zijn de welvarendste en dichtst-bevolkte eilanden.
Op Bali en het Westelijk deel van Lombok en op Soembawa zijn haast alle bewoners Mohammedanen, die moeilijk te bekeeren zijn. Door omstandigheden kon de Missie op Bali nog niet inzetten, ofschoon wel succes te verwachten is.
Het klein-Seminarie dat pas begonnen is, voorloopig te Sika, telt 8 studenten.
Er werken thans 48 Priesters v.h. Goddelijk Woord en 19 Broeders.
De paters hebben de hulp van:
Zusters van Heythuyzen. Dienaressen v.d. H. Geest, Uden.
bron: Uit Tropisch Nederland door H. Fijen, hoofd der school in Afferden,1928.
In juli 1929 ontving de bisschop ƒ 1.500 van de parochianen van Sevenum.
bron: Lim Koerier 8 juli 1929
Jaarverslag der Floresmissie
Door Mgr. Arn. Verstraelen
Geachte Weldoeners en Vrienden
Met genoegen bied ik u hierbij het verslag aan mijner missie over het berichtsjaar 1 Juli 1928 tot 1 Juli 1929.
Het zou ondoenlijk zijn en u zal het ook niet noodig achten, dat ik u hierbij een gespecificeerde verantwoording geef van den steun, die u ons in het afgeloopen jaar weer zoo welwillend hebt doen toekomen. Uwe persoonlijke medewerking bovendien en de geestelijke hulp, die u ons hebt verleend of voor ons hebt afgesmeekt door uw gebed en door uwe groote en kleine offers, waaraan wij bizonder ons succes te danken hebben, laten zich onmogelijk onder cijfers en bewoording brengen. Gaarne zal u daarom zeker weer genoegen willen nemen met de vermelding van de resultaten van ons werk, waarmede u dan gemakkelijk uwe stoffelijke gaven en geestelijke of rechtstreeksche hulpverleening kunt vergeliiken om te zien hoe vruchtdragend ze geweest zijn.
Het duidelijkste beeld van den uitwendigen stand en den vooruitgang van de missie — in bescheiden mate ook van het hoogtepeil der verchristeliiking — geven u de cijfers van de statistiek. U vindt daarin weer den sterken groei, die de missie van Flores reeds sinds verscheidene jaren kenmerkt. Het aantal doopsels 22605 overtreft de getallen van de vorige jaren. Het gezamenlijke aantal Christenen beloopt thans 151194, waaronder ruim 73000 communicanten. De hooge cijfers zouden den indruk kunnen verwekken van teveel werken in de breedte en te weinig in de diepte, omdat gaarne zwakte van gestel met harden groei gepaard wil gaan. De missionarissen zelf met hun hoog idealisme zijn de eersten, die dien indruk ondergaan en voelen; en die zich bezorgd maken en zouden willen zuchten: Heer houd in met uwen zegen: hoe zullen wij met onze geringe krachten en middelen die groote schare het noodige brood kunnen breken, dat ze niet verhongeren en wegkwijnen; hoe zullen wij zoovelen tegelijk kunnen brengen tot die volmaaktheid van christelijk leven, die Gij van uwe volgelingen eischt?
Zeer zeker, er zou een grooter degelijkheid bereikt kunnen worden, had ieder missionaris in plaats van voor 10 à 50 dorpen en dorpjes voor slechts één gemeente te zorgen en voor b. v. 1000 in plaats van voor 3 tot 8000 zielen. Maar God kan tenslotte toch met weinig werktuig ook klaar komen en zijne genade is machtig genoeg als wij maar den goeden wil hebben. Ons troost verder de gedachte, dat ook elders als in vroeger eeuwen over heel Europa, uit massa-bekeering algemeene verchristelijking en verdieping van het christelijk leven is gegroeid, maar slechts langzaam en geleidelijk. Dat bovendien ook feitelijk niet oppervlakkig wordt gewerkt en dat daarom ook voldoende degelijke resultaten worden verkregen, bewijst de staf onderwijzers en catechisten — meer dan duizend in getal — die ons in de verschillende werkzaamheden bijstaan; bewijst het groote aantal schoolgaande kinderen — over de 23000 — die iederen dag 3 tot 6 jaar lang godsdienstige onderrichting en tegelijk een christelijke opvoeding ontvangen, en verder het 1½-jarige verplichte catechumenaat, dat normaal voor de menschen hier aan alle redelijke eischen voldoet.
Zeker, er komen ook zwarte, ruige en schurftige schapen binnen; er zijn er, die later traag worden en hun plichten gaan verwaarloozen, anderen — het zijn er gelukkig maar weinigen — die geen voldoende zedelijke kracht blijken te bezitten en weer afvallen of van het ontvangen der H. Sacramenten moeten worden uitgesloten; maar ik geloof niet, dat dit getal bij beperking van uitbreiding betrekkelijk veel geringer zou zijn. En ik meen, dat God even tevreden over onze jong-Christenen kan zijn en zal zijn als over zijn oud-christelijk Europa en speciaal ons goed-roomsche Vaderland. Van hun goeden wil en ijver getuigt toch ook het veelvuldig ontvangen der H. Sacramenten: gemiddeld ontving ieder communicant 25 keer per jaar de H. Communie en reikte ieder missionaris per dag 80 H. Communies uit. Het zou te ver voeren in de omlijsting van een jaarverslag nog nader over dit onderwerp uit te weiden. Het ligt in mijne bedoeling, bij gelegenheid daarover een uitvoerig artikel te laten publiceeren.
Aan opzienbare gebeurtenissen, die buiten de lijn van de geleidelijke ontwikkeling liggen of bizonder belemmerend of voortstuwend ingrepen, is ook dit jaar mijn missie niet rijk geweest. Als heugelijk feit dient vermeld te worden, dat eindelijk door de Hooge Regeering blijvende vestiging van een missionaris op Soemba werd toegestaan. Zich van hare verantwoordelijkheid bewust voor hare oud-bekeerden aldaar, heeft de missie niet gerust, voordat haar deze jongste vergunning werd verleend. Wel blijft die beperkt tot het kleine landschap Laora, waar onze Christenen wonen; maar meer te verkrijgen — gezien allerlei omstandigheden — lag ook niet in onze bedoeling. Thans heeft een onzer missionarissen er zich reeds gehuisvest. Het zal geen gemakkelijke taak voor hem zijn, die onwetende en verwaarloosde oud-Christenen daar tot een goed-katholiek leven terug te voeren; maar van hun goeden wil en belangstelling getuigt toch, dat zij zelf meerdere malen een rekest om blijvende toelating van een priester aan de Hooge Regeering te Batavia hebben ingediend, waarop ten slotte dit jaar goedgunstig werd beschikt.
Om nog enkele meer-belangrijke bizonderheden uit te lichten: Mijn klein-seminarie werd aan het einde van het berichtsjaar van Sika naar het hoog-frisch-gelegen Toda Beloe op West-Flores verplaatst. Zooals ik reeds verleden jaar mededeelde, konden we daar met den flinken financieelen steun van het S.P.L. doelmatige gebouwen oprichten. Ze zijn uitgevoerd in gewapend beton, voor hier het degelijkste en goedkoopste materiaal. Bij begin van het nieuwe schooljaar 1 Augustus zal het aantal seminaristen 30 bedragen, verdeeld over 4 klassen. Hoewel we er niet op rekenen, dat een hooger percentage hun doel zal bereiken, dan zulks het geval is op onze Hollandsche seminaries (van de eerstelingen hebben al enkelen hun pogingen moeten opgeven), zoo hebben we toch alle redenen om goed succes te verwachten. We bevelen het seminarie heel bizonder aan in uwe gebeden, omdat we voelen hoe noodig inheemsche priesters op Flores zijn en we tevens overtuigd zijn, dat we met Gods hulp en genade zeker zullen slagen.
De ambachtsschool te Ende, pas twee jaar oud, moest thans aanzienlijk worden uitgebreid en kon beter worden ingericht. Het internaatsgebouw is bijna gereed, zoodat weldra 70 leerlingen geplaatst kunnen worden. Maar ook dan kan aan alle aanvragen nog lang niet worden voldaan. Vooral op de oud-christelijke plaatsen bestaat veel ambitie voor het ambacht.
De drukkerij kreeg een tweede pers en heeft nu al, in het tweede jaar van haar bestaan, overvloed van werk. Maandelijks verschijnt de „Bintang Timoer”, geïllustreerd, met 16 blz. druks in een oplaag van ruim 3500 exemplaren; insgelijks maandelijks de „Christoes Ratoe Itang”, een blaadje in de Sikataal in een oplaag van 3000 exemplaren. Verder verschenen er in het afgeloopen jaar in de Sika-, Solor- en Ngada-taal catechismussen, gezang- en gebedenboekjes, werden er een 300 commissies handelsdrukwerk afgeleverd en zijn nog ter perse een Maleische St. Michaëls-almanak, enkele schoolboekjes en gebeden- en gezangboekjes in inheemsche talen. De timmerwerkplaatsen tellen 15, de loodgieterij en bankwerkerij 9, de kleermakerij 6, de schoenmakerij 4 en de drukkerij, zetterij en binderij 17 leerlingen.
Behalve de groote ambachtsschool te Ende, bestaan er nog 3 dergelijke inrichtingen op kleiner voet te Larantoeka, Maoemere en Haliloelik (Timor). De schakelschool te Ndao (Ende) met Hollandsch-Inlandsch onderwijs dient om een uiteraard zeer beperkt aantal kinderen bekwaam te maken voor voortgezet onderwijs (Mulo) en tevens om toekomstige hoofden en hen, die later voor administratieve werkzaamheden op de bestuurskantoren in aanmerking willen komen, de noodige ontwikkeling en opleiding te geven.
De kern van onze Christenen vormen zij, die op onze internaten konden worden opgevoed. De groote voordeelen van een dergelijke internaatsopvoeding voor een bevolking als hier, waar een opvoeding in den schoot der familie ontbreekt of zelfs in belemmerende en destructieve richting werkt, is in het oog springend. Te betreuren is slechts, dat de meeste candidaten moeten worden afgewezen, wegens gebrek aan middelen om in het onderhoud van die kinderen te voorzien. Slechts weinig kinderen zijn er, wier ouders eenigszins in die kosten kunnen bijdragen. De lagere scholen (volks- en vervolgscholen) konden met 14 worden vermeerderd. Maar deze uitbreiding zal langzamerhand tot stilstand komen, aangezien de arme bevolking voor het allergrootste deel voor de kosten dier scholen moet opkomen en het voorloopig voor de missiekas nog onmogelijk blijft, méér dan ze reeds doet, daarin bij te dragen. Van onze 51 candidaat-onderwijzers slaagden dit jaar 49, waaronder twee vrouwelijke candidaten.
Medische missie
Ook nog een woordje over de medische missie. Steeds hebben wij haar beschouwd als van groot gewicht voor de volkswelvaart in het algemeen en voor het bekeeringswerk in het bizonder. De missie heeft in dit opzicht ook steeds het mogelijke trachten te doen. Uit den aard der zaak werd dit minder, sedert het Gouvernement het land met gouvernementsartsen en militaire artsen verzorgde en ziekenhuizen en poliklinieken ging oprichten. Niettegenstaande bleef de missie haar diensten aanbieden en pakte aan, waar het doenlijk was. Ook meende ze een missie-arts in dienst te moeten nemen. De regeling werd aldus getroffen, dat hij tegelijk een gouvernements-arts kon vervangen en op die wijze een toelage kon genieten van gouvernementswege, waardoor het de missie mogelijk werd hem een behoorlijke bezoldiging aan te bieden. Heel zeker worden aan een missie-arts niet minder hooge eischen gesteld, wat betreft idealisme en offervaardigheid, dan aan den missionaris. Na twee mislukte pogingen ziet de missie zich thans geslaagd in den persoon van Dr. Jos. Tietze, hij en zijn echtgenoote, beide gevormd in het instituut voor missie-artsen te Würzburg, beide met een echte missionaris-ziel, vol blijmoedige offervaardigheid voor het heil der heidenen hier. Dat hij overvloed van werkzaamheden vindt, is duidelijk als men weet, dat hij de eenige arts is op ‘n 100000 menschen, die verstrooid wonen, en wel van inlanders, die meer aan ziektes onderhevig zijn dan wij Europeanen. De eerste 7 maanden telde hij reeds ongeveer 1000 patiënten per maand.
Enkele kerkgebouwen zijn weer gereed gekomen, o. a. die van Lerek op Lomblen, twee kleinere in het Larantoeksche en die van Noi Moeti op Timor; de kerk van Badjawa is bijna onder dak, die van Manggoelewa, Toda Beloe, Djopoe en Lekebai zijn in naaste voorbereiding. Van de missie-naaikringen mochten we ook dit jaar weer enkele zendingen kerkgoederen en kinderkleeren ontvangen. Ik zou gaarne willen, dat de dames gelegenheid hadden, onze kerken en kerkjes op het rijtje af te bezoeken, om zelf te kunnen zien, hoe dankbaar werk zij verrichten: hoe het er bij de godsdienstoefeningen nu zoo keurig uitziet sedert zij ons kwamen helpen; hoe prachtig werk het is, op die wijze Gods woning en zijn Eeredienst een beetje aantrekkelijk te maken voor Hem en niet minder voor den missionaris en onze pas-bekeerde geloovigen; hoe ze daardoor die eenvoudige menschen stichten, zoodat ook zij eerbied leeren krijgen voor God en zijnen H. Dienst. Ook u geachte dames mijn oprechten dank. En gaarne beveel ik mijne missie aan in uwe verdere welwillendheid.
Verleden jaar heb ik heel bizonder uwe hulp ingeroepen voor catechisten, omdat hun getal te groot werd om ze te kunnen onderhouden en nieuwe aan te stellen, terwijl we zonder hunne hulp onmogelijk onze 151000 Katholieken kunnen verzorgen. Gelukkig hebben velen aan mijn oproep gehoor gegeven, meer dan ik had durven verwachten. Hun mijn heel bizonderen dank.
Missiekas
Mag ik deze aangelegenheid nogmaals aanbevelen in uwe welwillende aandacht en mag ik even herhalen, hetgeen ik het vorige jaar schreef; want hoewel het vorige verslag ons al een heel aardig aantal weldoeners van catechisten heeft bezorgd, het zijn er nog altijd over de 300, die geheel ten laste vallen van de arme missiekas. Het vorige jaar schreef ik: „misschien vindt de een of ander er genoegen in en laten de financiën toe, gedurende één of meer jaren een catechist voor zijn rekening te nemen. Hij zou er zich de bekeering van een geheel dorp mee kunnen verdienen. ‘t Tractement onzer catechisten loopt tusschen de 5 en 15 gulden per maand en sommigen stellen zich met nog minder tevreden. U zou rekening kunnen houden met een begintractement van f. 5,— per maand met een twee-jaarlijksche verhooging van f. 1,— per maand, zoodat het na tien jaren op een maandelijksch bedrag van f. 10,— kwam.
De missionaris, in wiens gebied de catechist wordt aangesteld, zal u gaarne op de hoogte willen houden van de ontwikkeling van het christendom in „Uw” kampong. In geval U genegen zou zijn, kan U zich persoonlijk wenden tot mij (adres: Ende, Flores), tot een mijner missionarissen of tot een onzer Missiehuizen te Steil, Uden, Teteringen, Helvoirt of Soesterberg.
Nog een bizondere aangelegenheid. Een bescheiden ziekenhuis is dringend noodig; de missie bezit er heelemaal nog geen. De plannen zijn gereed, het bestek is klaar, een ruim grondstuk is ter beschikking gesteld, maar we moeten nog wachten op de noodige financiën. Mocht U er voor voelen iets bij te dragen voor een dergelijk werk van lichamelijke barmhartigheid voor onze arme bevolking, al is uw gave nog zoo gering, we zouden er u ten zeerste dankbaar voor zijn. Ook deze giften kunnen aan mij persoonlijk worden opgezonden of aan een van de bovenvermelde adressen.
Ten slotte samenvattend, terwijl ik thans het geheele afgeloopen jaar met zijn rijken oogst van goede vruchten overzie en uwe milddadige medewerking, kan ik niet anders dan U nogmaals de verzekering geven van mijn groote en meest-oprechte dankbaarheid jegens God op de eerste plaats, maar ook jegens U allen, die ons het grondkapitaal hebt bezorgd, onze arbeiders hebt betaald en den akker zelf hebt helpen bewerken en besproeien en zonder welke hulp en medewerking wij ten eenenmale niets hadden kunnen oogsten. Wij zijn zóó van U afhankelijk, van uwe missieliefde en offervaardigheid, dat ik u daarom dringend verzoek om uw verdere hulp en steun.
Wij missionarissen en niet minder onze Christenen, die met ons uwe missie-liefde weten te waardeeren en te bewonderen, bidden iederen dag voor U, dat God U in dezelfde rijke mate moge zegenen, als Hij hier uw missieliefde en uw missie-werk Zegent met rijke vruchtbaarheid.
Uw dankbare in Christus,
Arnoldus Verstraelen,
Apostolisch Vicaris van de Kleine Soenda-eilanden.
bron: De katholieke missiën december 1929
Bisschop Verstraelen zou weer een bezoek brengen aan zijn geboortedorp. Dat werd zaterdag 6 september 1930. Op 20 maart 1931 vertrok hij met de SS Europa vanaf Cherbourg via Noord-Amerika naar Ned. Indië. In de zomer van 1930 bracht hij ook een bezoek aan de paus.
bronnen: Lim Koerier 24 juli 1930 /2 september 1930 / De Tijd 13 maart 1931. Eindhovens Dagblad 30 januari 1932
Tilburg. Op Zondag 17 Aug. werden te Tilburg in de zaal “Souvenir des Montagnards” op plechtige wijze gehuldigd H. H. D. D. H. H. Mgr. Pac. Bos, Mgr. J. Aerts en Mgr. Arn. Verstraelen. Zeer veel belangstellenden woonden die huldiging bij.
Het woord werd o.a. gevoerd door kapelaan Bekkers Voorzitter van het Tilburgsch Indisch Missie Comité en den H. Eerw. Deken Sanders, namens het Nederl. Medisch-Missie-Comité sprak Pater v. Rijckevorsel S. J. Daarna werd de mooie Missiefilm „Borneo” vertoond.
Nadat het koor “Tu es Petrus” had gezongen bestegen de Bisschoppen onder luid applaus het podium, waarna Mgr. Bos het woord nam en in hartelijke woorden dankte voor de treffende hulde door katholiek Tilburg hem en zijn medewerkers Mgr. Aerts en Mgr. Verstraelen bereid.
bron: Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, dec 1930
Het afscheid der Missionarissen te Steyl.
Toen we Zaterdag in het groote Missionshuis Steyl binnen kwamen, vonden we het aan de Maas gelegen hoofdkwartier van de Paters van hel Goddelijk Woord in rep en roer in afwachting van de aankomst van den Pauselijken Internuntius Mgr. L Schioppa. De geheele kloostergemeente die ongeveer 800 personen telt was op de been ter plechtige ontvangst van den Hoogwaardigen kerkvorst. In ons bericht hebben we in het kort reeds daaromtrent mededeeling gedaan.
Een buitengewone verrassing in den laten middag was de niet-verwachte komst van mgr. Verstraelen, die door Pater N. Bot van Westwoud en Pater P Rozing van Heiloo aan het station Venlo werd begroet.
Spoedige na zijn aankomst in Steyl verlangde Mgr. Verstraelen zijn toekomstige Floresmissionarissen om zich heen te zien. In een onderhoud van ongeveer een uur heeft Mgr. verschillende missie-aangelegenheden met zijn Hollandsche Paters besproken ter eere van het hooge bezoek, bood des avonds de koninklijke Harmonie uit Tegelen een feestconcert aan, dat gegeven werd in groote mooie tuin van het Missiehuis. Zoowel Mgr. Schioppa als Mgr. Verstraelen woonde het concert bij; dat hoogstaand kunstgenot verschafte. Op schitterende wijze werd o. m. uitgevoerd de 2e suite l’Arsienne van Bizet en de 1ste Symphonie van L. van Beethoven.
Tijdens de Hoogmis hadden mgr. Verstraelen en Pater Generaal-Superior in het hoogkoor plaats genomen. Om 12 uur nam Mgr. Verstraelen afscheid van Steyl nadat hij zich met zijn Hollandsche paters nogmaals onderhouden had. Mgr. vertrok toen naar ‘t Missiehuis te Uden om er het groote zelatricenfeest bij te wonen.
bron: Onze Courant 5 augustus 1930
Op zijn rondreis door Nederland kwam hij ook in Haarlem waar een grote optocht bestaand uit 30 verenigingen defileerden voor mgr. Verstraelen. Ook woont hij in Hoorn een voetbalwedstrijd bij Haarlem tegen Den Bosch waarbij Verstraelen de aftrap deed.
bron: de sport illustratie september 1930.
Mgr. Verstraelen over zijn missie.
Zondag werd door Mgr. Verstraelen, die op het oogenblik by zijn broer, dr. Verstraelen, te Heel vertoeft, in de Hoogmis en onder het Lof een treffende predicatie gehouden over de Missie en over het werk der missionarissen. Tevens werd door Mgr. Verstraelen aan eenige kinderen het H. Vormsel toegediend.
bron: Limburgsch Dagblad 2 september 1930
Noot van de webmaster: Zijn broer was Emile Verstraelen (1884-1950), arts, directeur geneesheer van het opvoedingsgesticht St. Joseph in Heel.
Mgr. A. Verstraelen in West-Friesland
Maandag heeft Mgr. A. Verstraelen, Apostolisch-Vicaris van de Kleine Soenda-ellanden, in gezelschap van Pater J. van Es, Rector van het Missiehuis te Soesterberg, per auto een rondreis gemaakt door West-Friesland. Een bezoek aan dit gewest had voor Mgr. Verstraelen een bijzondere beteekenis, omdat verscheidene Missionarissen uit West-Friesland reeds werkzaam zijn in de Flores-Missie en Mgr. nu hij door den Missiesportdag in het hartje van West-Friesland vertoefde, een persoonlijk bezoek wilde brengen aan de ouders of naaste verwanten zijner onderhoorige priesters, om hun de groeten uit het verte Missieland over te brengen van hun priesterzoon of broeder.
Verder heeft West-Friesland door het steeds toenemend aantal studenten een groote beteekenis gekregen voor het Gezelschap van het Goddelijk Woord, reden waarom Mgr. gaarne eens nader wenschte kennis te maken met het Gewest.
Het eerste bezoek bracht Mgr. Verstraelen, zoo vertelt „O. Ct.” aan Westwoud, waar hij de families Bot en Groot met zijn bezoek vereerde, om daarna een bezoek te brengen aan pastoor Mulder.
Hierna ging de reis naar Wervershoof, waar allereerst Pastoor Karskens Mgr. hartelijk verwelkomde. Achtereenvolgens bezocht Mgr. de ouders van Pater Jac. Bakker, Pater C. Hooyveld, student Bot en Frater Steltenpool, om daarna een bezoek at te leggen bij de Eerw. Zusters
Na den middag bezocht de Bisschop alle klassen der mesjesschoolen, waarna Mgr. de kinderen toesprak. Hierna ging de tocht door naar Medemblik, waar Pastoor Bakker den hoogen bezoeker ontving, waarna Mgr. vertrok naar de Eerw. Zusters van het St. Martinusgesticht en ten laatste de famille van Pater J. Smit verraste door zijn hoog bezoek.
In Spanbroek werden bezoeken afgelegd bij Pastoor Brouwers en bij de ouders en familie van Pater de Lange. Hier trof Mgr. tevens een broer van Pater de Lange, die uit Spierdijk geboortig is. Pater de Lange, die in Amerika werkzaam is, noemde Mgr. Grooten een vurigen Apostel, die als de eerste West-Friesche missionaris van S. V. D. vele studenten voor de Congregatie wist te werven en in de Missie een geweldige werkkracht ontplooit.
Na een bezoek aan de moeder van Pater Koning, eveneens te Spanbroek, was het laatste doel der reis de pastorie van Pastoor Nix te Spierdijk.
‘t Was reeds laat, toen Mgr. zeer voldaan over den tocht en zijn afgelegde bezoeken in de gastvrije pastorie van Deken Huibers te Hoorn terug kwam. De mooie vlakke weiden, de prachtige Hollandsche boerderijen, de welvarend uitziende tuindersbedrijven en de talrijke waterwegen hadden Mgr. Verstraelen, die Brabander van geboorte is, bij zijn tocht door West-Friesland zeer getroffen. Echter meer nog dan al dit uiterlijk schoon, was Mgr. de diepe, eenvoudige godsdienstzin opgevallen van al die families die Mgr. had bezocht. Heerlijk vond de Bisschop zoo’n prachtige Roomsche streek, waar vele hulzen geteekend alle met het opschrift I. H. S. en waar groot en klein, zonder schroom geknield langs den weg, den Bisschoppelijken zegen ontvingen.
In deze streek, zoo zeide Mgr. kom ik gaarne nog eens, na mijn reis naar Rome terug.
bron: Noord-Hollandsch Dagblad, 25 september 1930
Z.D.H. Mgr. A. Verstraelen naar Rome
Na eerst in Duitschland verschillende Missiehuizen van de Congregatie van het Goddelijk Woord bezocht te hebben, trekt Z.D.H. Mgr. Arnold Verstraelen Apostolisch Vicaris van de Kleine Soenda-eilanden, heden uit het Missiehuis Steinhousen (Zwitserland) naar Rome. Z.D. H. zal daar aan Z.H. den Paus verslag uitbrengen over zijn bloeiende Flores-Missie.
Eind November keert Mgr. Verstraelen naar Holland terug.
Op 24 november kwam hij terug uit Rome
Dinsdagmorgen 25 Nov. j.l. verrichtte Z.D.H. Mgr. Verstraelen de kerkelijke plechtigheden bij de Missiezusters, Dienaressen van den H. Geest, te Steil, waar 17 Missiezusters in zijne tegenwoordigheid de eeuwige geloften aflegden, onder wie de eerste zuster uit Togo, het vicariaat waar Mgr. Verstraelen S.V.D. vóór den oorlog werkzaam was.
bron: De Gelderlander 10 november 1930 en 27 november 1930
Hij was in december 1930 in Helvoirt in de nieuwe kapel van het missiehuis St. Lambertus te Helvoirt dat door hem plechtig werd ingewijd.
bron: Nieuw Haarlemsche Courant 19 december 1930
De velden staan wit van den oogst
Met een hart vol dankbaarheid jegens God en de weldoeners der Floresmissie bericht Mgr, A. Verstraelen, die thans, bij gelegenheid van zijn bezoek aan Rome, om den H, Vader verslag uit te brengen over zijn missie, ook eenigen tijd in ons land doorbrengt over den rijken oogst in zijn apost. vicariaat der Kleine Soenda-eilanden in het afgeloopen jaar, Juli 1929- Juli 1930. Wij ontleenen aan het jaarverslag enkele getallen, die een kijk geven op het vruchtbaar apostolaat. maar ook op den ontzaglijken arbeid die door de 59 paters, 27 broeders en 42 zusters in het afgeloopen jaar werd verricht, ~ Het aantal Katholieken steeg van 151000 op 169 699. Het aantal catechumenen bedraagt 26243, Gedoopt werden 20989, waaronder 7 843 volwassenen, H. Biechten 708619, H,Communies 1816074, H. Vormsels 9559. —Iedere missionaris die in de zielzorg staat, heeft dus de verzorging van meer den 3000 Christenen. ledere missionaris hoorde 12500 H.H. Biechten en deelde 32 000 H.H. Communies uit; dit is per week 240 H. H. Biechten en 620 H. H. Communies. Iedere missionaris had de onderrichting te verzorgen van 445 catechumenen en van 170 candidaten voor ’t H. Vormsel: omgerekend het godsdienstonderwijs, etc. aan 292 scholen met 26 668 leerlingen.
Dierbare weldoeners, blijft Mgr. Verstraelen en zijn bloeiende missie steunen door uw gebed en uw offer!
bron: de Katholieke Missiën, december 1930
Hij bracht een bezoek aan Volendam, aan de scholen en aan de ouders van in zijn Missiewerkende Volendammer Missionarissen.
En op 18 februari 1931 een tweede bezoek aan West-Friesland
bronnen: Noord-Hollandsch Dagblad, 21 februari 1931,
Nieuwe Schiedamsche Courant, 14 februari 1931
Afscheid van Mgr. Verstraelen van zijn geboortedorp.
SEVENUM. — Woensdag nam Mgr, Verstraelen afscheid van zijn geboortedorp, ‘s Middags van de vrouwen en meisjes en ‘a avonds van de mannen ‘s Avonds was de patronaatzaal vol van mannen die afscheid kwamen nemen van Mgr. Verstraelen, onzen Sevenumschen Bisschop.
Allereerst sprak Mgr. zelf die in heerlijke woorden ons erop wees dat het missiewerk vooral onzen steun noodig heeft. Voor alles het gebed want aan Gods zegen ligt alles gelegen en aan onzen stoffelijken steun. Na ons opgewekt te hebben om vooral zijn Missie op Flores te steunen, die hier ook wel eens genoemd wordt de Sevenumsche Missie omdat zij door de Sevenummers met bijzondere liefde gesteund wordt, nam Mgr. afscheid van zijn geboortedorp en gaf allen eerst nog zijn Bisschoppelijken zegen.
Hierna nam den Zeer Eerw. Heer Pastoor Wisman het woord. Spreker bracht dank aan Mgr. voor het mooie wat hij ons al van zijn Missie Flores getoond heeft, enkele maanden geleden en nu van avond de nieuwe klankfilm Ria-Rago die ons een ware geschiedenis op Flores verhaalt. Hij wenschte Mgr. een hartelijk vaarwel toe maar ook een tot spoedig weerzien. Ook Pater Beltjes sprak spreker hartelijk toe want de pater was een van zijn vroegere leerlingen, die nu hier de missie-film kwam vertoonen. Hierna legde spreker de film uit, die toen vertoond werd. Het is een prachtige opname van de toestanden en zeden van het heerlijke Flores en de bezoekers konden voldaan naar huis toe keeren.
bron: Limburger Koerier 13 maart 1931
Noot van de webmaster: De film Ria Raga is uit 1923 en dank zij Eyefilm gedigitaliseerd te zien op YouTube. Klik hier. De film duurt bijna twee uur en is zonder geluid.
Montage pater Simon Buis S.V.D.
Wikipedia: Simon Buis (1892-1960) was tussen 1919 en 1922 missionaris op Indonesische eiland Flores en is vooral bekend vanwege zijn montage van de missiefilms uit de Kleine Soenda-eilanden tot de eerste grote Nederlandse missiefilm Flores-film –
Ook Reis naar Insulinde en Missie op Flores uit 1925 staat op YouTube. Klik hier. Monseigneur Verstraelen is hier ook duidelijk in de laatste seconden lachend te zien.
Buis introduceerde na een reis naar de Verenigde Staten in 1925 het volleybalspel in Nederland, dat voor het eerst in het missiehuis te Uden werd gespeeld.
Een andere film over de kleine Soenda Eilanden uit 1926: Klik hier.
Hij vertrok via naar Amerika naar Flores.
bron: De Gelderlander, 23 maart 1931
In 1931 bezocht hij ook de O.L.V. kapel in ‘t Zand in Roermond. Daar is men gewend uit dankbaarheid voor een reis, voor een genezing, als dankzegging, of voorspraak tegeltjes te laten bakken. De hele kapel is vol met honderden tegeltjes. Toen mgr. Verstraelen in 1930 hier was liet hij tegeltjes maken.
Klik hier voor toeristische informatie over deze kapel.
Klik hier voor informatie over de kapel zelf.
Gezegend missiewerk
Na een afwezigheid van een jaar arriveerde Z.H. Exc. Mgr. A. Verstraelen 2 augustus j.l. te Endeh, de hoofdplaats der Missie, begroet door de Missionarissen en een tallooze menigte inlanders, die van de verre bergen waren samengestroomd om hun bisschop den welkomstgroet te brengen. In processie werd Z.H. Exc. naar de groote nieuwe kathedrale kerk gebracht, waarvan hij voor zijn vertrek naar Europa den eersten steen had gelegd. Spoedig was de kerk tot op de laatste plaats gevuld om O.L. Heer dank te zeggen voor de behouden aankomst van den bisschop.
bron: Nieuw Schiedamsche Courant, 16 september 1931
Bij het zilveren Priesterfeest van Z. H. Exc. Mgr. Arn. Verstraelen S.V.D. (Societas Verbi Divini, afgekort SVD)
Eerste Apostolische Vicaris der Flores-Missie.
Een der meest bloeiende Missies ter wereld.
Worden er waarlijk te veel jubilea gevierd, het zilveren Priesterfeest van een missionaris verdient toch zeer zeker een herdenking. Niet alleen door den Priester zelf om de hooge waardigheid waartoe God hem heeft uitverkoren, maar ook door de geloovigen, wijl God ons weer een voorbidder meer schonk en een, die als Pater-Missionaris alles, alles aan Jezus offerde. Dan moeten we toch zeker met vreugde en dankbaarheid — zich uitend in gebed en gaven — vieren het zilveren Priesterfeest van een Missie bisschop. Dit te meer waar het een zoon uit ons gewest betreft, die een Nederlandsche Missie tot hoogen bloei bracht.
Dinsdag, op het schoone feest van Maria Lichtmis, is het vijf-en-twintig jaar geleden, dat Z. H Exc. Mgr. Arn. Verstraelen S.V.D. in St. Gabriël bij Weenen — het tweede groote huis van de Missionarissen van Steyl, waar de jeugdige leviet zijn philosophische en theologische studies maakte: als elfjarige jongen was hij in het Missiehuis van Pater Arnold Janssen te Steyl getreden en in 1900 naar Weenen vertrokken — de Priesterwijding ontving. Is het Epistel van dezen dag als een visioen voor dezen neomist geweest? Heeft hij niet als een engel den weg bereid voor Christus en de goede boodschap gebracht aan gansch een volk, dat nu offeranden en rechtvaardigheid opdraagt aan den Heer? Heeft deze roeping hem altijd voor den geest gestaan? Wie heeft de heerlijke roeping in hem gebracht?
Zijn roeping
Een intieme vriend vertelt er — zeer delicaat slechts anoniem — van in het Udensche Missietijdschrift. „Wie zou het, begin der jaren negentig te Sevenum — waar de vader van Mgr. Verstraelen het eerbiedwaardig en onvergetelijk hoofd was van de lagere school — wie zou het gezegd en wie het voorzien hebben, dat er eenmaal een Hoogwaardige Excellentie uit dien kleinen dapperen Arnold, — 19 Juli 1882 als vijfde van een tiental kinderen geboren — zou groeien? Misschien (als hij er geweest was) die oude, profetisch aangelegde broeder uit de linnenkamer in het missiehuis St. Gabriël, die, bij het vertrek van den pasgewijden missionaris, hem met zijn spiksplinternieuwe uitrusting, de voorspelling meegaf: „Die pater zie ik nog eens bisschop worden!”
Hoe of wat ook: den toekomstigen missionaris kon men, ook zonder profetenoog, reeds toen in dien jongen ontdekken. Arnold immers stamde uit een huis, waar het licht en de warmte straalden van echten godsdienstzin en groote missieliefde.
De invloed van thuis
Dat licht en die warmte bracht „Meester” elken morgen en middag opnieuw weer mee naar school. En hij wist het, tientallen jaren achtereen, over te brengen in de harten van de hem toevertrouwde jeugd. — Daar heerschte een belangstelling voor de missie, ja. een geestdrift zelfs, die den schrijver dezer regelen haast onbegrijpelijk voorkwam, toen hij op zijn elfde levensjaar de oude Sevenumsche school „beklom”. De Annalen van Kindsheid en Voortplanting werden daar niet alleen geregeld er heelemaal. maar zelfs met een zeker soort van vakkennis, door de jeugd gelezen. Met wél-gemotiveerden trots, maar ook met een tikje minachting voor al wat uit het overige Limburg kwam, werd de nieuweling op school telkens gewezen op het cijfer der missiegiften uit Sevenum! Maastricht, de koningin van het Limburgsche land, kon er zich niet mee vergelijken!
Onder dat heele apostolische schoolvolkje nu was Arnold Verstraelen zeker nummer één. Hij interesseerde zich als kind voor specialiteiten uit het missie-vak, voor feiten en cijfers van „missiewetenschap”, voor ‘t verschil tusschen vicariaten vicariaten en prefecturen.
Ik herinner mij nog goed, hoe Arnold mij op een kouden Februarimorgen van 1895 voor de kerk staande hield met de vraag: „Weet je ‘t al van Mgr. Anzer?” (De eerste Bisschop der Steyler Missie in China, die 18 Jan. j.l. haar gouden feest vierde, zooals wij uitvoerig gemeld hebben).
„Van Mgr. Anzer? Ikke nie!”
„Die heeft van den keizer van China den rooien knop gekregen en is nu zooveel als onderkoning. Het stond gisteravond in de courant…”
De wetenschap van dat feit is in mijn herinnering onafscheidelijk van de verbazing over den persoon, die het me heeft meegedeeld…Zou, bij het berichtje over den rooden knop, Arnolds bewaarengel niet stilletjes geglimlacht hebben? Immers, ik veronderstel, dat hij het toekomstige bisschopskruis wel reeds op het vestje den twaalfjarigen Arnold mocht zien.
Een heele lange weg.
Het was anders een hééle lange weg — en wel met veel kronkels en bochten — waarlangs de engelbewaarder zijn kleinen beschermeling te leiden had, om dat bisschopskruis in 1923 te „vinden”! Die weg liep, in bijna dertig jaren tijds: ten eerste heen-en-weer, door de klassen en tuinen en terreinen van het Steyler missiehuis; dan naar het verafgelegen St. Gabriël, achter den heerlijken Wiener Wald: het huis voor de hoogere studies. Na de priesterwijding aldaar, op 2 Februari 1907, kreeg pater Verstraelen zijn benoeming voor de Negers van Togo in Afrika. Dat was zijn „eerste liefde”! Maar Onze Lieve Heer liet ze hem nauwelijks 4 jaar. Toen pater P. Noyen in 1912 als eerste missionaris S.V.D. naar de nieuwe missie van Steyl op Timor vertrok, werd pater Verstraelen hem door een generaal-overste meegegeven, als reisgezel èn (maar dat vermoedden zij beiden niet!) als spoedige opvolger!
Eerst kwamen er een paar jaren van stille, verborgen werkzaamheid in de binnenlanden van Timor, totdat de stem van God — na Mgr. Noyen onverwacht vroegen dood in 1921 — pater Verstraelen uit zijn eenzaamheid naar Europa terugriep om in Steyl 1 October 1922 de bisschopswijding te ontvangen.
Tot bisschop gewijd
„Adsum!” (Hier ben ik, Heer!) Hoe vaak had hij dat diepzinnige woord, niet zijn andere klasgenooten, voor ‘s Heeren altaar uitgesproken: voor de plechtigheid der inkleeding, der onderscheidene professies en heilige wijdingen. „Adsum!” En andermaal trad de nederige priester-missionaris naar voren en ontving de heilige bisschopswijding uit de handen van Z. H. Exc. Mgr. Schrijnen, onder hooge assistentie van H. H. Exc. Mgr. Diepen en Mgr. Hopmans. En hij nam daar het kruis op zich: niet alleen het gouden kruis der bisschoppelijke waardigheid, doch ook dat der zware en drukkende zorgen, voor een missie, die in groei en vruchtbaarheid nauwelijks haar gelijke in de gansche wereld heeft.
Rijk aan Zegeningen
Wanneer Mgr. Verstraelen op 2 Februari den dag van zijn beginnend priesterleven herdenkt, en, stil-mediteerend daarboven op de hoogle van zijn pontificaal en apostolisch ambt, voor eenige oogenblikken neerziet op den afgelegden weg — hoe dankbaar zal hij zich dan gestemd voelen jegens den goeden God, die zijne dagen zóó gezegend heeft!
Rijk aan genade zijn die 25 priester jaren geweest en niet het minst de laatste 10, gedurende welke hij als Apostolisch Vicaris werkzaam was. Bij zijn benoeming toch in 1922 telde het Apost. Vicariaat der Kleine Soenda-Eilanden 32 Missionarissen, 13 Broeder, 18 Zuster Franciscanessen van Heythuyzen, 20 Zusters Dienaressen van den H. Geest van Uden, 226 lnlandsche onderwijzers en 70 Katechisten. En thans! Volgens de laatste opgave, welke den toestand weergeeft op 1 Juli 1931 waren er 63 Priesters, 27 Broeders, 49 Zusters, 1033 Katechisten en 477 onderwijzers. Het getal geloovigen groeide van 63.000 tot 191.000.
Verleden jaar in Augustus keerde Mgr. Verstraelen na een afwezigheid van 14 maanden in zijn Vicariaat terug en hij gaf in een brief — die wij toen publiceerden — uiting aan de gevoelens van dankbaarheid, welke zijn hart bezielde bij de gedachtenis aan de zichtbare bescherming, die hij op zijn reizen naar Europa en Amerika had mogen ondervinden, en aan de ondervonden offervaardigheid van zoovele duizenden Katholieken in Nederland. Maar toch dunkt ons dat nog grooter en inniger dankbaarheid zijn ziel overstroomde, toen bij zijn terugkeer zijn Missionarissen hem een samenstelling aanboden van de successen van het laatste jaar. Dat jaar toch van zijn „apostolische bedeltocht” was voor de Flores-missie een jaar van buitengewone zegen geweest. Nog nooit was het cijfer der Doopsels zoo hoog geweest n.l. 26.675, waaronder
11.000 Doopsels van volwassenen, Geen wonder dat de Godshuizen te klein worden en er bij de aankomst van Z. H. Excellentie zes nieuwe kerken — waaronder de kathedraal te Ende- de armste dorpskerk bij ons is echter grooter en rijker — op de plechtige inwijding wachten. Met recht mocht dan ook Monseigneur getuigen: „Een ieder, die den inwendigen groei der Missie maar eenigszins van nabij kan volgen, staat verwonderd over de kracht van het H. Geloof en Gods vruchtbare genade.”
De eerste werkers.
Sinds de dagen der ontdekkingen vormden de Kleine Soenda-eilanden het doel van honderden apostolische mannen — Dominicanen vooral uit het Portugeesche moederland, met de Spaansche Missionarissen de eerste pioniers der beschaving daar en elders — die er ‘t Heilig Kruis kwamen planten en het bestemden tot centrum, van waaruit het Heilig Geloof over de omliggende eilanden zou worden verspreid… Sedert het midden der laatste eeuw werden Flores en Timor — met de geheele Oost-Indische Missie overgedragen aan Nederlandsche Paters Jesuïeten — de schoonste en dierbaarste arbeidsvelden der Sociëteit. Nooit voorwaar zouden de Paters Jesuïeten hun heerlijk Missieveld aan anderen hebben afgestaan, hadden zij bij den gestadigen vooruitgang van het werk de noodige priesters en broeders ter beschikking gehad…
Met eerbied en bewondering staan de missionarissen en Zusters van Steyl-Uden — die in 1911 deze Missie overnamen — voor de talrijke „monumenten” hunner roemrijke voorgangers; met weemoed en dankbaarheid in het hart bezoeken zij vaak onder de wuivende palmen langs de zee, de stille rustplaatsen dier helden en heldinnen, die hun, als apostelen van dat arme volk, hier met het teeken des Geloofs zijn voorafgegaan. Geen wonder, dat het H. Missiewerk, door zooveel edele missionarissen begonnen en door zooveel offers bevrucht, thans heerlijk vooruitgaat. Overal, langs de kust en in het binnenland, is in het hart onzer bruine broeders ontwaakt het verlangen naar Christus, de honger naar de Waarheid Gods. Zij roepen om Priesters, zij vragen om scholen, zij smeeken om kerkjes en kapellen.
Groote Groei vraagt veel hulp
Deze drang naar het Geloof, deze godsdienstige bloei en groei zijn natuurlijk verblijdend voor de Missionarissen, voor Z. H. Exc. Mgr. Verstraelen. Maar ze brengen ook vele zorgen mee. Wat een krachten moeten daar werkzaam zijn, wat een gelden zijn er voor dat omvangrijke werk noodig.
Wij wenschen den hoogwaardigen jubilaris toe, dat hem geen rampen mogen treffen — wat in deze tijden zoo makkelijk gebeuren kan — als de Chineesche Missie, waar zijn klasgenoot Z. H. Exc. Mgr. Georg Weig S.V.D., Apostolisch Vicaris van Tsingtao, nu met hem zijn zilveren Priesterfeest viert; en dat velen uit onze streek uit zijn geboortestreek, het hem mogelijk maken door geestelijke en geldelijke offers heel zijn vicariaat tot Christus te brengen. Dat hij dit bij zijn gouden Priesterfeest moge beleven. Dan zal hij zeer zeker met den grijzen Simeon mogen bidden het gebed, dat de Kerk nu bidt op het feest van Maria Lichtmis: „Nu laat Gij, Heer, uw dienaar volgens Uw woord in vrede heen gaan. Want mijn oogen hebben Uw Heil gezien dat Gij bereid hebt voor het aanschijn aller volken. Een licht tot openbaring voor de heidenen en tot luister van Uw volk Israël”.
bron: Nieuwe Venlosche Courant 30 januari 1932
Op 10 Februari a.s. zal het 25 jaar geleden zijn, dat Zijne Hoogw. Exc., Mgr. A.J.H.V. Verstraelen, titulair bisschop van Myriofido, Apostolisch Vicaris der Kleine Soenda – eilanden, (standplaats Ndona, bij Ende, Flores) de H. Priesterwijding ontving. Daar dit jaar op genoemden datum de vastentijd aanvangt, wordt, naar wij vernemen, de viering van dit zilveren priesterfeest vervroegd tot 2 Februari.
Het priesterjubilé is in de katholieke gemeenschap méér dan een feest. Het is een gebeurtenis, die nooit ongemerkt voorbijgaat. Ook buiten den kring der werkzaamheid van den feesteling is de belangstelling groot, (grooter nog wanneer hij Bisschop is).
Mgr. Verstraelen is ook buiten zijn vicariaat voor velen in Indië geen onbekende. Meermalen vertoefde Monseigneur voor eenigen tijd op Java, als zijne aanwezigheid gevorderd werd, hetzij om deel te nemen aan periodieke conferenties der Kerkvoogden, hetzij voor bijzondere belangen van zijn missiegebied. Zoo heeft Zijne Hoogw. Excellentie als lid van het Indische Episcopaat zich te Batavia, Soerabaja, Bandoeng elders vele vrienden en vereerders verworven. Den hoogen Jubilaris zal het dan ook op zijn feest niet aan blijken van belangstelling ontbreken.
Bij deze gedenkwaardige gelegenheid zullen de volgende bijzonderheden uit Mgr.’s leven niet onwelkom zijn.
Arnoldus Johannes Hubertus Vincentius Verstraelen werd geboren te Sevenum (Limburg) den 19den Juli 1882. Op vrij jeugdigen leeftijd (12-13 jaar) ging hij naar het Missiehuis te Steyl in. In 1901 voltooide hij er de lagere studies en vertrok naar St. Gabriël te Mödling (bij Weenen), waar hij eerst 2-jaar philosophie en natuurwetenschappen studeerde. Daarna trad hij in het Noviciaat der Congregatie van het Goddelijk Woord. Na afloop daarvan studeerde hij theologie en werd 10 Februari 1907 priester gewijd. Hetzelfde jaar nog vertrok de jonge priester naar de Missie in Togo (West- Afrika.) Hier werkte hij vijf jaren, hoofdzakelijk in opvoeding en onderwijs. In 1912 ging de missionaris met verlof naar Holland. Intusschen werd met de Paters Jezuïeten overleg gepleegd over de overgave van de Missie op Flores en Timor aan de Paters van het Goddelijk Woord.
Daar deze Congregatie toen nog weinig Nederlandsche leden telde, werd Pater Verstraelen voor dit nieuwe missiegebied aangewezen en vertrok hij begin 1913 naar Timor, waar Mgr. P. Noyen z.g., toenmaals Apostolisch Prefect, enkele maanden tevoren gearriveerd was. Hier werkte Pater Verstraelen onafgebroken tot 1922 als schoolopziener en tevens districtsoverste. Gedurende zijn ambtsperiode breidde het onderwijs zich gestadig uit en werden twee nieuwe staties opgericht, waarvan één te Haliloelik, de tegenwoordige hoofdstatie der Timor missie, met standaardschool en internaat. Moeilijke tijden maakte hij door. Personeelsgebrek noopte hem in het uitgestrekte gebied zeer veel te reizen om het bestaande te consolideeren en het missiewerk uit te breiden. De moeilijkste jaren waren 1918 en 1919. Pas na dien tijd begon de zoo noodzakelijke versterking van het te geringe aantal missionarissen met nieuwe krachten.
In 1922 werd Pater Verstraelen naar Ndona op Flores geroepen ter bijwoning van een conferentie onder presidium van den Generaal Overste der Congregatie, die toen een visitatiereis door het missiegebied had gemaakt. Gedurende deze conferentie kwam een telegram uit Europa, meldende, dat P. Verstraelen tot Apostolisch Vicaris was benoemd. Bij de aanvaarding van zijn hoog ambt als Kerkvoogd bedroeg het aantal Katholieken 63.837, thans over de 100.000. Mgr. Verstraelen ijverde heel bijzonder voor de vorming van een eigen inheemschen clerus voor zijn Vicariaat. In opdracht van Z. Hoogw. Exc. werd begin 1926 een zevental priestercandidaten opgenomen in de verlaten pastorie te Sikka, aan de Zuidkust van Midden-Flores.
Toen echter, door toestrooming van meer candidaten, dit gebouw te klein bleek, werd te Toda Beloe, in het Ngadagebied, op een hoogvlakte van ongeveer 1000 M. boven den zeespiegel, een nieuw gebouw voor Seminarie opgericht. Den 15den September 1929, een gloriedag voor Mgr.Verstraelen, werd het nieuwe seminarie door Monseigneur plechtig ingewijd en geopend met 29 leerlingen. Nog veel meer zouden wij kunnen schrijven over de groote werkzaamheid van dezer Missiebisschop, die zich tot taak gesteld heeft de geheele bevolking in zijn uitgestrekt Vicariaat aan de geestelijke en stoffelijke zegeningen van een beleven van het Goddelijk Woord te brengen. Wij brengen den hoogen Jubilaris onze eerbiedige hulde en gelukwenschen met zijn zilveren Priesterfeest.
Ad multos annos
W.B.
bron: De Koerier 1 februari 1932
Op 2 Februari a.s. viert Z. H. Exc. Mgr. Verstraelen in de Flores-Missie zijn zilveren Priesterfeest. 24 Februari 1922 werd hij tot Apostolisch Vicaris van de Kleine Soenda-Eilanden benoemd en wel als opvolger van den Apostolischen Prefect Mgr. P. Noyen, die in 1921 in het vaderland stierf.
Rijk aan genade zijn die 25 priesterjaren geweest en niet het minst de laatste 10, gedurende welke hij als Apostolisch Vicaris werkzaam was. Bij zijn benoeming toch in 1922 telde het Apost. Vicariaat der Kleine Soenda-Eilanden 32 Missionarissen, 13 Broeders, 18 Zusters Franciscanessen van Heythuyzen, 20 Zusters Dienaressen van den H. Geest van Uden, 226 Inlandsche onderwijzers en 70 Katechisten. En thans ! Volgens de laatste opgave, welke den toestand weergeeft op 1 Juli 1931 waren er 63 Priesters, 27 Broeders, 49 Zusters, 1033 Katechisten en 477 onderwijzers.
Verleden jaar in Augustus keerde Mgr. Verstraelen na een afwezigheid van 14 maanden in zijn Vicariaat terug en hij gaf in een brief uiting aan de gevoelens van dankbaarheid, welke zijn hart bezielde bij de gedachtenis aan de zichtbare bescherming Gods, die hij op zijn reizen naar Europa en Amerika had mogen ondervinden, en aan de ondervonden offervaardigheid van zoovele duizenden Katholieken in Nederland. Maar toch denk ik dat nog grooter en inniger dankbaarheid zijn ziel overstroomde, toen bij zijn terugkeer zijn Missionarissen hem een samenstelling aanboden van de successen van het laatste jaar. Dat jaar toch van zijn „apostolische bedeltocht” was voor de Flores-missie een jaar van buitengewone zegen geweest. Nog nooit was het cijfer der Doopsels zoo hoog geweest n.l. 26675, waaronder 11000 Doopsels van volwassenen. Geen wonder dat de Godshuizen te klein worden en er bij de aankomst van Z. H. Excellentie zes nieuwe kerken op de plechtige inwijding wachten. Met recht mocht dan ook Mgr. getuigen: „Een ieder, die den inwendigen groei der Missie maar eenigszins van nabij kan volgen, staat verwonderd over de kracht van het H. Geloof en Gods vruchtbare genade.”
Moge het Zijne Hoogwaardige Excellentie, den zilveren priester-jubilaris, gegeven zijn nog lang de getuige en de mede-bewerker te zijn van den groei en den bloei der Missie op de Kleine Soenda-Eilanden. Dat kan niet anders dan de vreugde van zijn groot, echt priesterhart volkomen doen zijn !
Namens de Indische Missie Vereeniging biedt de redactie van het Koloniaal Missie Tijdschrift aan den Hoogwaardigen en Doorluchtigen Jubilaris hare eerbiedige en hartelijke heilwenschen aan.
bron: Koloniaal Missie-tijdschrift, jrg 15, januari 1932,
Monseigneur Verstraelen gedood.
Monseigneur A. J. H. V. Verstraelen, apostolisch vicaris van de Kleine Soenda-eilanden, titulair bisschop van Myriofido, is tengevolge van een auto-ongeluk tusschen Endeh en Bandjawa overleden.
Aneta-Holland meldt nog, dat wijlen Bisschop Verstraelen op 19 Juli 1882 was geboren te Sevenum in Limburg. Op 10 Februari 1907 werd hij tot priester gewijd en op 1 October 1922 te Steyl in Limburg tot Bisschop geconsacreerd.
2 Februari j.l. heeft hij in de Flores-missie zijn zilveren priesterjubileum gevierd. Verleden jaar was hij nog met verlof in Nederland.
bron: Haagsche Courant 16 maart 1932
(….) Het overlijden van Mgr. Verstraelen beteekent een groot verlies voor Katholiek Nederland en vooral voor de Missie welke aan den thans ontslapen Apostolisch Vicaris machtig veel te danken heeft.
bron: De Tijd, 16 maart 1932
Naar men ons seint, is Z.H. Excellentie Mgr. Verstraelen, Apostolisch Vicaris van de Kleine Soenda-eilanden op reis zijnde naar Toda Beloe, gisteren omstreeks 10 uur v.m. met zijn auto verongelukt. Mgr. liep een schedelfractuur op, waaraan hij na een uur overleed.
Pater Bouma, de bestuurder van de auto brak een arm.
Pater Rozing van Radja, die zich in de buurt bevond, diende het H. Oliesel toe. Kapitein-dokter Labaar, die op tournée was, verleende de eerste medische hulp en vervoerde het lijk naar Ende.
bron: De Koerier 17 maart 1932
Plechtige uitvaartdienst voor Mgr. Verstraelen.
Paaschmaandag had alhier om 10 uur de plechtige uitvaartdienst plaats voor Mgr. Verstraelen en we mogen zeggen, dat er dien dag voor Mgr. Verstraelen in zijn geboortedorp veel voor hem gebeden is. Pastoor Wismans hield een treffende toespraak tot de verschillende familie-leden, geestelijken en parochianen over den grooten doode. Hij las nog een brief voor, die Mgr. den 11 Febr. 1932 van uit Endeh op Flores aan den Z.Ew. Heer Pastoor geschreven had en dien hij jl. Zaterdag ontvangen had. Hierin schreef Mgr.
een dankwoord aan de milde gevers voor de giften, die hij met Nieuwjaar ontvangen had. Ook schreef hij, dat hij bij zijn zilveren priesterfeest op Maria Lichtmis zijn groote Kathedraal in Endeh had ingewijd, die plaats bevatte voor 1200 personen. In dien brief getuigde hij nog van grootsche plannen. Maar helaas, het heeft niet mogen zijn. Onze Lieve Heer heeft hem nu al de kroon geschonken voor zijn onvermoeibaren missie-arbeid en missie-ijver. Doch wij zullen Monseigneurs missiewerk nog blijven steunen en voortzetten, want het is een dure plicht voor de Sevenumsche parochianen; hij was toch uit hun midden voortgekomen.
Onder de aanwezigen’ waren verschillende familieleden en verschillende priesters uit Sevenum. Ook was aanwezig onze oud-Pastoor P. de Bruin, die de absoute verrichtte.
Moge hij rusten in vrede.
bron: Limburger Koerier 30 maart 1932
Het tragisch overlijden van Mgr. Verstraelen
Schrijven van Z.H. den Paus
Hoogeerw. Pater Generalsuperior der Congregatie van het Goddelijk Woord ontving naar aanleiding van den dood van Z. H. Exc. Mgr. Arn. Verstraelen, apost. Vicaris der Kleine Soenda-eilanden het volgend schrijven van Z. H. den Paus: (Pius XI)
Uit het Vaticaan 18-3-1932.
Staatssecretaris van Z. Heiligheid.
Hoogeerw. Pater,
De Heilige Vader, aan wien ik het droeve nieuws mededeelde van den dood van Z. H. Exc. Mgr. Arnoldus Verstraelen, apostolisch vicaris der Kleine Soenda-eilanden, heeft levendig deelgenomen aan de droefheid, die het verlies van dezen Bisschop, uitmuntend door zijn ijver en rustelooze apostolische werkzaamheid, aan Uwe Congregatie heeft veroorzaakt.
Zijne Heiligheid geeft mij de vereerende opdracht Zijne deelneming uit te drukken aan U, Hoogeerw. Pater, en aan de heele Congregatie, aan wier hoofd Gij staat, terwijl Hij vurige gebeden tot God opzendt, dat Hij aan de uitverkoren ziel van den overledene het loon moge schenken voor de vermoeienissen, zoo edelmoedig gedragen voor de verspreiding van het Evangelie, door haar te openen het zalige rijk van het licht, van de verkwikking en den vrede.
Aan deze hooge deelneming van den H. Vader, voeg ik de uitdrukking toe ook van mijn diepe deelneming, terwijl. ik mij verheug met oprechte hoogachting mij te noemen
van U Hoogeerw. Pater
de zeer toegenegen in den Heer
E. Kardinaal Pacelli
bron: Nieuwe Schiedamsche Courant, 31 maart 1932
Bij den dood van mgr. Verstraelen
Onder zijn bestuur groeide het aantal Katholieken beduidend.
(Van onzen redacteur.)
STEYL, Woensdagmiddag.
Het bericht van den dood van Mgr. Verstraelen werd in het Missiehuis te Steljl met een schok ontvangen. In de late morgenuren liep het volgende telegram binnen, dat verzonden was door den Provisor te Ndona op Flores: „Exc. Verstraelen Endeh heute gestorben Autounglück, Leven”.
Het treurige nieuws plantte zich zeer snel voort, niet alleen in het Missiehuis, maar ook daarbuiten wist men spoedig, dat de Missie op Flores een gevoelig verlies heeft geleden door het plotselinge overlijden van Mgr. Verstraelen. Bijzonderheden van ‘t ongeluk konden echter nog niet verstrekt worden, doch onafgebroken ging de telefoon en het was voor den procurator pater Balkenholl een voortdurend af en aan loopen om de gevraagde inlichtingen aangaande den grooten overledene te verstrekken.
En toch juichte de hemel dezen morgen. De eerste warme lentezon goot haar stralen door de nog kale boomen in den tuin van het Missiehuls, door de ramen klaterde het blijde licht naar binnen en het was alsof er een belofte ging vervuld worden… Aan den ingang van het Missiehuis stond een schare behoeftigen het oogenblik af te wachten, waarop de liefdadige hand haar middagspijs zal verstrekken, in een der gezellige wachtkamertjes is familie op bezoek en men hoort hier allerwege Duitsch spreken.
ROEPING
Den procurator, pater Balkenholl, parelt het zweet voor het voorhoofd, maar hoe druk hij het ook heeft, voor de pers heeft hij wel een oogenblikje over.
„lets uit het leven van mgr. Verstraelen”, vragen we, en weldra liggen eenige brieven voor ons, eigenhandig geschreven door den thans overleden bisschop, brieven, op eenvoudig papier met horizontale en vertikale lijntjes geschreven.
De eerste is van den vader van Mgr. Verstraelen en is gedateerd 28 Mei 1895. Daarin maakt hij het verlangen van zijn zoon Arnold kenbaar om in het Missiehuis te worden opgenomen. Hij verlangt niets vuriger, staat er in met keurige letters geschreven.
De Directeur van het Missiehuis zond daarop de gebruikelijke vragenlijst aan den jongen Arnold Verstraelen te Sevenum en op 9 Juli 1895, wanneer de vragenlijst ingevuld is, schrijft de thans overledene eigenhandig met krachtig schrift een brief aan den Directeur van het Missiehuis te Steijl, waarin hij zijn vurigen wensch te kennen geeft en vraagt om toelating tot de studie van missionaris.
Hiermede heeft de veelbelovende jongen den juisten weg gevonden. In zijn studiejaren geeft hij nogmaals den wensch te kennen naar de Missie gezonden te worden “Bitte Aufname für St. Gabrièl” schrijft hij op 1 Augustus 1900.
Mgr. Verstraelen heeft zijn doel bereikt en de bekroning voor al zn werk was zijn Bisschopswijding waardoor hij aan het hoofd van de Missie op Flores kwam te staan om zich daar met hart en ziel voor zijn schoone roeping te geven.
Gemakkelijk was die taak daar in de verre Kleine Soenda-eilanden niet. In een Missiebrief van 1919 — een jaar na het beëindigen van den oorlog —, toen de thans overledene pastoor op Timor was, schrijft de Apostolische Prefect P.C. Noyen oa. het volgende:
„Richten wij onzen blik naar het eiland Timor, waar pastoor Verstraelen het laatste jaar een zware tijd heeft doorgemaakt. Hier stond hij alleen voor circa 6000 Christenen, het internaat te Lahoeroes met ongeveer 70 jongens; verder voor de zorg, de leiding en ‘t toezicht op 15 volksscholen en dit alles verspreid liggende over een gebied van omtrent 45 uur lang en 20 uur breed. Dit alles te paard en op Timoreesche wegen te bezoeken, vergt alle krachten van een gezonden sterken man.
Ten tijde van de Spaansche griep, toen hij nu hier. dan weer daar bij de zwaarzieken geroepen werd, heeft hij tochten gemaakt, die tot de zeldzaamheden behoorenen terecht onze bewondering afdwingen”.
UIT Z’N EERSTEN MISSIEBRIEF.
Vier jaren gingen voorbij, toen de ijverige missionaris, die ieder uur van den dag blijken van zijn groote stuwkracht en zijn groote zorg voor de zielen gegeven had, zelf zijn eerste Missiebrief aan zijn vrienden en weldoeners richtte. Als eerste Bisschop. Mgr. Verstraelen uit zijn groote vreugde daarin wegens zijne Bisschopswijding, welke op 1 October in het Moederhuis te Steijl plaats had. Deze plechtigheid werd verricht door Mgr. Schrijnen van Roermond onder assistentie van Mgr. Hopmans van Breda en mgr. Diepen van Den Bosch. Na de plechtige wijding werd de nieuwe Bisschop naar Rome geroepen, waar hij Z. H. den Paus verslag moest doen van de missie op de Kleine Soenda-Eilanden. Z.H. de Paus was zeer tevreden over het werk der missionarissen aldaar en gaf hem een bedrag van 10000 lire voor de missie. Ook Zijne Eminentie kardinaal van Rossum, de ijverige prefect der propaganda, was ten uiterste verblijd over het succes der missie.
Teruggekeerd in Holland heeft mgr. Verstraelen den tijd voor het vertrek naar Flores benut om propaganda voor zijn missie te maken en heeft op verschillende plaatsen spreekbeurten gehouden. Een voorbeeld ter navolging noemt Mgr. Verstraelen zijn geboorteplaats Sevenum, die hem trots de slechte tijden, waarover alom geklaagd werd, een kostbaar kruis en méér dan 3000 gulden schonk.
Toen de ijverige pastoor mij — aldus Mgr. in zijn brief — het Bisschopskruis bracht, maakte ik de opmerking- „Het kruis is veel te kostbaar voor een missiebisschop”. — Neen. antwoordde Sevenums herder. Sevenum wil het zoo.
Op 13 Mei 1923 kwam Mgr. Verstraelen weer in zijn geliefd missiegebied terug, waar hem een grootsche ontvangst werd bereid. Zijn missiegebied telde ongeveer 430.000 zielen, waarvan één zevende katholieken Het zal niet zoo lang meer duren, aldus schrijft Mgr. dat allen katholiek zijn en alleen nog slechts in afgelegen dorpen heidenen voorkomen.
STERKE GROEI.
Mgr. Verstraelen werkte vier jaren in Togo (stad), waar hij aan den bouw van de mooie nieuwe kerk ijverig meewerkte. Naar de nieuw overgenomen Missies van de Kleine Soenda-eilanden overgeplaatst, verrichtte hij met Mgr. Noyen zwaar pionierswerk in Timor, vanwaar hij naar Flores werd overgeplaatst. Het waren zware jaren in het begin, vooral tijdens den oorlog toen men vanuit Europa niet veel steun kon verwachten. Na zijn terugkeer als eerste Bisschop groeide echter het leger der katholieken zeer snel. Zijn vicariaat onderging onder zijne leiding een groei welke eenig is in de geschiedenis van den laatsten tijd. Missiestatie na missiestatie werd opgericht, de eene kerk na de andere werd gebouwd, onderwijzers en katechisten werden in grooten getale opgeleid en aangesteld, en in het jaar van zijn zilveren jubileum telde zijn vicariaat meer dan 200000 Christenen — een bijna ongekende groei dus.
Na een reis naar Europa keerde mgr. Verstraelen in 1931 met onverflauwden ijver naar zijn geliefd missiegebied van Flores terug. Den 2en Augustus van dat jaar arriveerde hij na een voorspoedige reis wederom te Ndona (Ende). „Blij dat ik weer hier ben” schreef hij aan het Moederhuis te Steljl.
Een belangrijke en blijde mededeeling bevatte de „Ende-Post” van Januari 1932. „Op 7 Februari wordt te Ende de Christus-Koning-Kathedraal door Z. H. Excellentie (Mgr. Verstaelen) ingewijd. Ook viert Z. Excellentie op dezen dag zijn zilveren priesterjubileum…”
Ook in ons blad hebben we met groote dankbaarheid gewaagd van het pionierswerk, dat Mgr. Verstraelen voor de Missie van de Kleine Soenda-eilanden gedaan heeft. Ook de Nederlandsche regeering erkende de goede verdiensten van den overledene; hij werd benoemd tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Nog versch zal dit onzen lezers in het geheugen liggen en niemand zal vermoed hebben, dat dit diligente en prachtige leven zoo’n plotseling einde moest hebben. Edoch, God in Zijn alwijze beslissingen heeft het zoo gewild.
bron: Limburger Koerier, 17 maart 1932
Bij het graf van een beminden bisschop
De auto-catastrophe op Flores
door P.S. Buis, Floresmissie
Ndona-Ende, 17 Maart 1932.
VEERTIG dagen geleden schreed Zijne Hoogwaardige Excellentie onze Bisschop nog zegenend voort temidden zijner knielende kinderen, die naar Ende waren gekomen om mede zijn zilveren priesterjubileum te vieren. Op dien dag ook zegende zijne hand de kathedrale kerk — het jubileum-geschenk zijner vrienden — en mocht Hij voor het eerst daar in dankbare blijheid het H. Offer op plechtige wijze aan God opdragen.
En vandaag … ja vandaag op hetzelfde uur, in diezelfde kathedraal, moest helaas zijn provicaris, de HoogEerw. pater H. Leven, het stoffelijk overschot van onzen beminden kerkvorst inhalen en zegenen; vandaag knielden nog grootere Christenscharen in de kathedrale kerk, doch thans rondom de lijkkist van hun geliefden Vader en Herder, schreiend omdat hij niet meer zijn gewijde hand zou opheffen om hun zijn zegen te schenken, hem niet meer zouden zien, die hun glorie en vreugde was.
Wat is er dan toch gebeurd? … Uit ons midden is weggerukt onze beminde Herder Z.Hoogw. Exc. Mgr. Arnoldus Verstraelen, tit. bisschop van Myriofido, en eerste apost. vicaris van de Kleine Soenda-eilanden, Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw, in den ouderdom van bijna 50 jaar, in het zes-en-twintigste van zijn priesterschap, in het tiende van zijn episcopaat.
Weggerukt is hij … op de meest tragische wijze … door een auto-ongeluk. Weggerukt op den meest tragischen tijd, nu door de palmen boven de kathedraal nog de jubileumsmelodieën naruischen en overal elders toebereidselen worden getroffen om dat jubileum ook daar feestelijk te herdenken; weggerukt tijdens zulke kritieke omstandigheden als een hoofdtijdperk van missiebloei op Flores en een laagtepunt van wereldmalaise; weggerukt is hij in de kracht van zijn leven tijdens de vruchtbaarste ontplooiing van zijn bisschoppelijk kunnen .
Maar hoe is het toch gebeurd?. Neem het, dierbare missionarissen en vrienden, niet kwalijk, dat wij ons als geslagen gevoelen en diep bedroefd zijn en in die droefenis nauwelijks onze gedachten zóó kunnen concentreeren, dat ze een koud-zakelijk relaas zouden kunnen neerschrijven.
Eergisteravond bij het souper en gedurende de recreatie zat Z. Exc. nog hartelijk met zijn missionarissen te keuvelen en te schertsen, gistermorgen na een verkwikkende nachtrust offerde hij bij het morgengebed zijn gedachten, woorden, werken en wederwaardigheden van den dag aan God op, daarna las hij met zijn gewone diepe devotie de H. Mis en ging dan — volgens gewoonte bij lange reizen — vroeg op stap. Pater Bouma, die voor belangrijke besprekingen in het seminarie te Toda Beloe Z. Exc. moest vergezellen, bestuurde de auto.
Om kwart over zes stond de auto gereed. Nog een laatsten groet aan zijn provicaris, nog een laatsten glimlach naar zijn kleine Florineesjes van Ndona en dan verliet monseigneur zijn residentie, om er niet meer terug te keeren.
„Gevaarlijk” kan men gerust op iederen kilometerpaal langs den Floresweg schrijven; gevaarlijk is de weg, die in grillige bochten en kronkelingen langs diepe ravijnen en angstwekkende afgronden voert, altijd dreigender wordt het gevaar nog bij zware regens, aardstortingen en aardschuivingen, want dan is de weg modderig-glad.
De reis van Zijne Excellentie en pater Bouma ging voorspoedig. Het Fordje trok prachtig tegen de hellingen op. Bij Nangaroro had ie het echter zwaar: zoo’n nijdige klim van 800 meter, maar hij zou het halen, maar dan opeens . . juist op een draai ‘n man te paard vlak voor de auto. Hij schrikt, springt van zijn paard, springt diep omlaag, het paard schiet hem na, misschien boven op hem.
Ziedaar het gevaarlijke moment voor den priesterchauffeur … Hij schrikt, kijkt een oogenblik vol medelijden den inlander na, houdt het stuur tegelijkertijd goed vast, niet denkend aan het gevaarlijke bochtje, dat hij moet nemen … en de wielen ter rechterzijde zakken weg. Pater Bouma remt, doch te laat! Monseigneur riep nog: „Denk aan het stuur!” .. . maar reeds kantelt de auto een heelen slag om over den rechterkant… De auto schokt in den val tegen een steen en in dien schok moet Zijne Excellentie over pater Bouma heen uit de auto geslagen zijn en waarschijnlijk met het hoofd tegen den ijzeren rand van de kap of tegen een steen terecht gekomen zijn. Een wenteling slechts en daar ligt Zijne Excellentie rechts van de auto . . . bewusteloos ! Pater Bouma links met twee keer gebroken linker bovenarm, doch volop bij kennis. Pater Bouma van den eersten hevigen schrik bekomen, staat op, sleept zich met moeite naar Zijne Excellentie, en ziet slechts enkele schrammen bij het hoofd rond de slapen. Zijn eigen pijn niet voelend, neemt hij het hoofd van Zijne Excellentie op zijn knie en hoopt dat de bisschop hem spoedig zal vragen: „Waar ben ik? wat is er toch gebeurd?”
Zijn bediende Langga — die inwendige kneuzingen had opgeloopen — werd door pater Bouma onmiddellijk naar het nabij gelegen dorp gestuurd om hulp te vragen, doch de eenige vrouw met klein kind (de anderen waren allen in de tuinen) was bang voor hem. Onverrichterzake kwam de jongen uitgeput terug. Intusschen was de man met zijn paard in z’n schrik ook weggerend. Wat te doen? . . Pater Bouma liet met een paardentouw zijn gebroken arm strak aan het lijf binden, zette zijn jongen bij Zijne Ecxellentie en sleepte zich dan zelf naar het dorp. Daar stond pater Bouma bij diezelfde vrouw met kind en moest zich met Lioneesch en gebarentaal behelpen om dat arme mensch aan het verstand te brengen, dat er menschen moesten komen om te helpen. Pater Bouma sukkelde dan naar een ander dorp en vond daar enkele andere vrouwen en kinderen, die hem volgden. Intusschen kwamen er ook eenige mannen opdagen. Drie mannen werden onmiddellijk naar Boawaé, 35 K.M. verder, gestuurd om aldaar telefonisch mededeeling te kunnen doen aan pater provicaris te Ndona. Doch die mannen zeiden, dat ze eerst naar den „kapala mésé”, het districtshoofd in Soba wilden gaan. In zijn onthutsten toestand liet pater Bouma ze gaan en wat was dat providentieel, want pater Rozing was juist in Soba op dienstreis. Hij ontving het bloederig papiertje, sprong terstond te paard en rende den berg af, de H. Olie medenemend. Intusschen zat pater Bouma weer bij Zijne Excellentie nog vol hoop op gunstige wending.
Toen pater Rozing zoo vlug ter plaatse was — pater Bouma toch had de mannen naar het telefoonkantoor te Boawaé gestuurd en niet gedacht dat pater Rozing ook maar in de buurt zou kunnen zijn— brak hij in een hevig snikken los en dankte den Hemel voor deze onverwachte hulp. Daar hooren ze ook een auto komen. Vrouwen op den weg kregen bevel den wagen te laten stoppen — auto en personen waren door het hooge gras vanaf den weg niet te zien —! De auto stopt … en hoe providentieel . . de kapitein-dokter Labaar van Ende stapt uit en vraagt wat er te doen is. De vrouwen wijzen naar beneden; pater Rozing roept naar omhoog, de dokter daalt af, knielt neer bij Zijne Excellentie en constateert . . doodelijke schedelfractuur. Er is geen hoop meer. Pater Rozing dient Zijne Excellentie terstond het H. Oliesel toe. En dan . . slechts een kwartier later heeft God het offer gevraagd: het kostbare leven van onzen beminden en ijverigen bisschop, den eersten apostolischen vicaris van de Kleine Soenda-eilanden.
„Pater noster mortuus est” . . bij het doodsbed van tropengras zit de priester-chauffeur pater Bouma in diepe zielesmarten, waarin hij zijn lichaamspijnen zoo goed als vergeet; knielt pater Rozing, zwaar getroffen door zulk een plotseling verlies; staat dokter Labaar, die juist op dat oogenblik voorbijkwam — als van Boven gezonden machteloos; staan er inlanders in diepste rouw schreiend bij het lijk. Wie had ooit kunnen denken, dat O. L. Heer onzen bisschop op deze plaats tot zich zou roepen! Hier, 52 kilometer westelijk van zijne residentie op de glooiing van een hoogen berg, temidden van een primitiefste omgeving, op den 16en Maart 1932 ‘s morgens om 11 uur.
Doch er moeten maatregelen getroffen worden. Dokter Labaar op dienstreis naar Badjawa draait zijn auto om. Met veel moeite wordt het dierbaar overschot langs de steile helling van circa 4 meter omhoog gedragen en in de auto van den dokter gelegd. Een grasbed wordt gemaakt voor pater Bouma en z’n jongen, die beiden achter bleven. Boven hun hoofd een dakje van gras en palmbladeren. Het lijk wordt door den dokter en pater Rozing naar Ende vervoerd. Intusschen weet nog niemand dan de ooggetuigen iets van het vreeselijk ongeluk. In Nangapanda echter wordt Ndona opgebeld. Precies om één uur. Onnoodig de verslagenheid te beschrijven, die zich van allen meester maakt. Niet het minst van den HoogEerw. pater provicaris. Doch er moet gehandeld worden. Met de vrachtauto van Ndona gaat de HoogEerw. pater provicaris naar Ende. Daar worden de autoriteiten voor zoover het hun nog onbekend is er van verwittigd; de telegrammen worden verzonden, maatregelen genomen voor de ontvangst van het bisschoppelijk lijk in het ziekenhuis te Ende en vertrekt de auto met de plaatselijke autoriteiten: Mijnheer de Ligny en Coster, in gezelschap van pastoor Buis en Br. Florentinus naar de plaats des onheils om pater Bouma te halen. De groote klok van de kathedraal verkondigde de droeve tijding aan de bevolking van Ende en riep de Christenen tot het gebed.
Zoodra het lijk in het ziekenpaviljoen is opgebaard, volgt pater Rozing en dokter Labaar de juist vertrokken Heeren op den voet. Doch zie daar: alweer zoo providentieel: een uurtje na het ongeluk komt een vrachtauto uit Badjawa, waarin ook de Eerw. Br. Clementinus zat, langs de plaats van het ongeluk. Terstond werd die auto door middel van twee alang-alang grasbedden voor ziekenvervoer ingericht, om pater Bouma en den jongen naar Ende te brengen. Zij ontmoeten de andere auto’s bij Kilometer 18. In Ende werd pater Bouma terstond medisch behandeld, de gebroken linkerbovenarm verbonden en de kleine andere kneuzingen verzorgd. Om vier uur in den namiddag weten alle missionarissen op Flores, dat hun dierbare bisschop op zoo’n tragische wijze zijn kostbaar leven heeft geëindigd en tegen zes uur zijn de telegrammen naar alle kanten der wereld verzonden.
Intusschen wordt de belangstelling rondom het ziekenhuis steeds grooter en moeten er maatregelen getroffen worden om alle aanwezigen de gelegenheid te geven hun beminden Herder en Vader nog eenmaal te aanschouwen. Als de duisternis is ingevallen begint bij het rustig flikkeren der kaarsen in de Chapelle ardente rond de katafalk het smeekend bidden der brave bevolking den ganschen nacht door . . . totdat den volgenden morgen om half acht de plechtige uitvaartdienst plaats vindt.
bron: Pater Simon Buis, Floresmissie: De Katholieke Missiën 1 juli 1932
REQUIEM AETERNAM DONA EI. DOMINE!
Op de plaats waar Zijne Excellentie zijn schoone ziel aan den Schepper heeft teruggegeven, ligt nu, in den avond van 16 Maart, nog alleen de verongelukte auto. De heidensche, inlandsche bevolking (juist in de dorpen nabij het ongeval zijn er nog geen Christenen) keert uit de tuinen huiswaarts, blijft vragend bij de plek des onheils staan. Zij kijken elkander aan en zeggen: „Hier is die Toehan Meze (groote Toewan) gevallen en overleden.” En zij heffen er een klaaglied aan . .. het Requiem der heidenen en zij strooien er rozen en leggen er treur palmen neer. Inderdaad een treffend bewijs van medevoelen van den kant der heidenen.
In Ende moet intusschen in den nacht van 16 op 17 Maart alles voor den plechtigen uitvaartdienst in gereedheid worden gebracht. Rechts van de kathedraal bij het flikkeren der lantaarns metselt Br. Benedictus den grafkelder; in de kathedraal kleedt Br. Canisius het altaar in zwaren rouw, terwijl enkele zijner leerlingen de wit-zwarte banderollen naaien en anderen de groote jubileumkroon, die veertig dagen geleden in zilver en goudkleuren het kruis der kathedraal beheerschte, met zwart omfloersen en met witte kruisen bezetten; Br. Adjutor en Br. Cherubim drukken de rouwbrieven, die terstond met de boot, die weldra zal binnenloopen, naar alle werelddeelen worden verzonden; Br. Lambertus en Br. Conradus met de timmerlui zorgen voor de djati-houten lijkkist; Br. Celerinus en Br. Marcianus zorgen voor een zware zinken binnenbekleeding van de kist; Br. Clementinus stoffeert de lijkauto. Vóór den plechtigen uitvaartdienst, die om acht uur zal beginnen, is alles in orde. Het hoofd van het plaatselijk bestuur heeft op de gebruikelijke wijze alle voorname ingezetenen van Ende: Europeanen, Chineezen en inlanders uitgenoodigd, om de lijkplechtigheid in de kathedraal bij te wonen. Om half acht zijn allen op het ruime plein voor de kathedraal verzameld en onder het gedempt bidden van het Rozenhoedje trekt de stoet van meer dan 2000 menschen naar het ziekenpaviljoen, om vandaar het stoffelijk overschot van ‘n groot missiebisschop in processie kerkwaarts te begeleiden.
Ontroerend is het eentonig geklep der doodenklokken, dat doorklinkt tusschen de droeve tonen van het „Miserere” en het „Hai saudare minta dengar . . . Zoo schuifelt de wel duizend meter lange stoet naar de kathedraal. Br. Florentinus, de trouwe chauffeur van Zijne Excellentie op zijn apostolische tochten, moest helaas vandaag, diep getroffen, de lijkauto besturen. Allen bestijgen de trappen van het heiligdom. Vandaag schijnt er maar één godsdienst — de ware— in Ende te zijn, want niet alleen zijn getrouwe Christenen, maar ook de leden van andere gezindten, ook de Mohammedanen, ook de heidenen treuren mede, willen mede de laatste eer bewijzen aan den beminden Herder of vriend. Indrukwekkend was voor allen deze grootsche manifestatie der rouwplechtigheid, waar de priesters aan het altaar en de priesters en broeders op het zangkoor, onder den invloed van het ontzettend verlies, in de gebeden en treurzangen der H. Kerk hun diepe droefenis uitten; maar óók lag in dat gebed en in dien zang de hoopvolle beteekenis, die zoo schoon is uitgedrukt door St. Paulus: „Broeders, wij willen u niet in onwetendheid laten over hen die ontslapen zijn, opdat gij niet treurt als de anderen, die geen hoop meer bezitten.”
Enkele aanwezigen verlaten na den dienst stil de kerk. De meesten blijven geknield rondom de lijkbaar, die tot ‘s middags 5 uur in de kathedraal blijft, temidden van een bed van bloemstukken, waaronder twee van de protestantsche gemeente, het spontane huldebewijs van de geheele bevolking van Ende. Den geheelen dag door wordt het klagend snikken gehoord van zijn innig-bedroefde kinderen. „Pro Deo et animabus . . .” voor God en de zielen te werken, dat is zijn levensprogramma geweest; om God en de zielen heeft hij den last van het bisschoppelijk ambt aanvaard; in den dienst van God en de zielen heeft Hij zich opgeofferd als een martelaar van zijn hoogsten plicht en … o wat een geheim . . . juist te midden van het verstoktste en laagst-staande dorpen-complex van heidenen heeft hij zijn ziel den Heer weergegeven. Heeft zich misschien een bisschop voor hun bekeering moeten opofferen?
Van Oost en West zijn intusschen nog de missionarissen naar Ende gespoed om bij de begrafenisplechtigheid tegenwoordig te zijn. Des namiddags om 4 uur worden de doodenvespers gezongen. Als een immer terugkeerend refrein galmt door al die smeekingen en treurzangen telkens weer het vertrouwvolle „Heer, geef hem de eeuwige rust . . .” De eeuwige rust, o Heer, geef aan uw grooten dienaar Arnoldus . .
Om vijf uur wordt de lijkkist door de broeders uit de kathedraal gedragen. Er heerscht een weemoedig gedrukte stemming. Terneergeslagen staan allen als weezen, en naar de graftombe schouwend bidden ze: „O God, door wiens erbarmen de zielen der geloovigen rusten, gewaardig U dit graf te zegenen en plaats daarbij uw heiligen Engel als wachter.” De HoogEerw. pater provicaris zegent het graf . . . De kist wordt in de tombe neergelaten. Allen staan diep getroffen. De provicaris spreekt een hartelijk dankwoord. Het knapenkoor zingt ‘n laatsten doodengroet voor hun Herder en dan bidden allen: „Beminde Vader, staande om uw graf, beloven wij u te zullen blijven werken voor God en de zielen — ieder op zijn plaats — totdat allen van uw vicariaat door trouwe plichtsbetrachting waardig worden het loon van den getrouwen dienstknecht te ontvangen.” Langzaam verwijderde zich de menigte. De Engel des doods neemt als wachter zijn plaats in naast het graf ….
bron: Pater Simon Buis, Floresmissie: De katholieke missiën 1 juli 1932.
In memoriam Z. H. Excellentie Mgr. Arnoldus Verstraelen,
in leven Apostolisch Vicaris der Kleine Soenda-eilanden.
door P. Jan Smit S.V.D. van Zwaagdijk
Een klein bericht ’s middags om half drie, alsof het een eenvoudige mededeeling was van zijn komst: ,Z.Hoogw. Excellentie door auto-opgeval om het leven gekomen!” Het gaf een schok door heel de statie. Alle luidruchtigheid van levenslustige studenten viel stil, de vroolijkheid van de vrije Woensdagmiddag verdween, ’n paar minuten en de communauteiten hadden zich verzameld in de kerk, en in de respectievelijke kapellen, en overal ruischen ze omhoog: vrome gebeden voor de zielerust van den man, die we ’t allerminst hadden kunnen missen: Z. H. Excellentie Mgr. A. Verstraelen.
Welke katholieke Westfries heeft hem hij z’n laatste bezoek aan Holland niet leeren kennen, dien eenvoudigen goeden gullachenden missie-bisschop? Heeft hij toen niet enkele dagen geheel en al in uw belangstelling gestaan, toen hij persoonlijk de familieleden der onder hem werkende missionarissen bezocht, en hen joviaal-gemoedelijk vertelde over hem, die om zijn apostolische roeping het middelpunt der familie is geworden? En nu! ,,Broeders, wij willen u niet in onwetendheid laten over hem die ontslapen is, opdat gij niet treurt als de anderen, die geen hoop meer bezitten”.
Reeds een paar weken had hij zijn komst aangekondigd, en oudergewoonte was hij reeds vroeg uit zijn residentie vertrokken, om de ergste zonnehitte te ontgaan. Hij wilde, na zijn lange reis door bijna heel het vicariaat voor Paschen nog even zijn Seminarie bezoeken en zou voor Palmzondag weer in Ndona terug zijn. En daar opeens, een plotselinge zwenking, een angstgeschreeuw.. en de auto bonkte in geweldigen val omlaag, de diepe in.. een zegepraal van den onverbiddelijken dood! Och nee diep was de val niet, slechts 8 meter, maar Gods voorzienigheid slaat wel eens wonden op uur en tijd, waarop we ’t niet verwachten. Wat een tragiek op dat oogenblik! Aan zijp bloeiend vicariaat ontrukt op de meest tragische wijze, ontrukt op den meest tragischen tijd!
Ik heb den volgenden dag zelf de plek van het ontzettend ongeluk gezien, er met weemoet en droefheid in het hart gestaan, en met anderen gegist en nagegaan, hoe het mogelijk was, dat daar het ongeluk kon geschieden. De weg immers was in goeden toestand, en uit niets bleek, dat de auto met geweld over den berm was geschoten. Maar het was gebeurd, en het wrak lag er nog als een ten-hemel-schreiend teeken, de kap geheel versplinterd maar overigens weinig beschadigd. We vroegen ons af, hoe het mogelijk is geweest, dat bij een val van een geringe diepte, de afloop zoo noodlottig heeft kunnen zijn. Maar God kiest zijn tijd, en weet de omstandigheden te regelen, die Zijn plannen moeten dienen.
De auto reed met een kalme gang van een goede 30 K.M. een zwak kronkelende hoogte op, toen opeens het paard van een inlander, die vroolijk kwam aangereden, schichter werd, steigerde en den man er afwierp vlak bij de auto. De missionaris-chauffeur, te veel in beslag genomen door dat plotseling gebeuren, heeft maar één gedachte…. die man!? …. maar intusschen hing het voorwiel reeds boven de ravijn, op een plaats, waar door de regens een gedeelte van de berm was weggeslagen. Nog voor hij gelegenheid had te remmen, om dan nog vlug een achterwaartsche beweging uit te voeren, werd de auto topzwaar, en kantelde in twee buitelingen de ravijn in. De missionaris-chauffeur kwam beneden aan met dubbele armfractuur, maar van den hevigen schrik bekomen was zijn eerste gedachte bij Z. Hoogw. Excellentie. Wat een ontstellende gewaarwording, toen hij op zijn herhaaldelijk roepen geen antwoord kreeg. Hij werkte zich met moeite uit de auto en vond aan den anderen kant Z. H. E. plat voorover liggen op den grond met een wondeplek aan de slapen en eenige schrammen in het gelaat, het Bisschopskruis geklemd tusschen z’n rechterarm. Zeer waarschijnlijk is hij, bij een poging uit de auto te komen, er met de kracht van den val uitgeslingerd en met het hoofd op een der vele steenen terecht gekomen.
Met behulp van enkele kampongvrouwen — de mannen waren allen naar de tuinen — heeft de pater, zijn eigen hevige pijnen vergetende, Zijne Excellentie op een bed van alang-alanggras neergelegd, en terstond de eerste stappen gedaan om verbinding te krijgen met Ende. waar een dokter resideert Maar het dichtstbijzijnde telefoon-kantoortje lag op een afstand van pl.m. 30 K.M. van de plek des onheils, zoodat het minstens nog drie uren zou duren voor er hulp kwam opdagen. Al dien tijd moest dan de arme pater in angstige onwetendheid blijven omtrent den toestand van Zijne Excellentie.
Maar de Goddelijke Voorziengheid waakte. De man. die met een briefke naar Boawai zou gaan, om daar telefonisch verbinding te krijgen met Ndona, loopt eerst regelrecht naar Soba. waar — hoe providentieel! — juist Pater Rozing (uit Heilo) op dienstreis was, en deelt hem liet ongeluk mede. Deze neemt vlug de H. Olie. springt on het eerste het beste paard, en vindt daar zijp Bisschop stervende langs de weg op een hoopje armzalig gras. Hevig ontdaan dient hij hem per korte formule het H. Oliesel toe, en kan dan verder ook niets doen, dan wachten op hulp van Ende. Beiden blijven bidden om, en hopen op een gunstige wending, en trachtten elkaar; wijs te maken, dat het misschien toch niet zoo erg is. Daar opeens het geronk van een motor. Een jongen wordt naar de weg gestuurd, en…. hoe providentieel alweer!…. het is Dr. Labaar die anderhalf uur later uit Ende was vertrokken, op dienstreis naar Badjawa. Hij daalt af, maar helaas, hij kan niet meer van dienst zijn. Hij constateert ernstige schedelfractuur, tengevolge waarvan Z. Hoogw. Exc. Mgr. Arnoldus H. V. Verstraelen, tit. Bisschop van Myriofido, eerste Apostolische Vicaris van de Kleine Soenda Eilanden, in den ouderdom van bijna 50 jaar, in het 26e van Zijn Priesterschap, in het 10e van zijn Episcopaat overleed op een kale bergglooiing 6e km. van zijn bisschoppelijke residentie. Zoo ging dan in vervulling wat Z. Exc. nog kort te voren tegen de ziekenzusters in Ende had gezegd: ,,U zult nog eens hooren dat ik plotseling hoog in de bergen gestorven ben!”
Het stoffelijk overschot werd terstond door Dr. Labaar naar het ziekenhuis te Ende overgebracht. Nog voor het avond was wisten de meeste missionarissen op Flores op welk een droevige wijze hun beminde bisschop om het leven was gekomen en vermeldden telegrammen in alle deden der wereld welk een ontzettende slag de bloeiende Flores-Missie had getroffen. Intusschen hadden de zusters het lijk opgebaard in het ziekenhuis en kwamen de bedroefde christenen bidden bij hun dierbaren vader, heel de nacht door, tot om half acht in de nieuwe kathedraal de plechtige uitvaartdienst plaats had, onder enorme belangstelling van alle bevolkingsgroepen. Den geheelen dag door bleven de christenen aanstroomen om te bidden bjj het stoffelijk overschot, dat in zwaar djati-houten kist gesloten, die bedekt was met de teekenen zijner bisschoppelijke waardigheid, te midden van een keur van bloemen nog den geheelen dag boven aarde bleef.
Onder den massatoeloop van volk had om 5 uur de plechtige ter aarde bestelling plaats, naast zijn kathedraal, die hij op den dag van zijn 25-jarig priesterjubileum, voor de eerste -en laatste! — maal heeft gebruikt. Wat een tragisch gebeuren! Die nieuwe pasklare kathedraal in haar stralende witheid, en daar naast, enkele weken na de plechtige inzegening Zijn graf, alsof het de sluitsteen moet zijn van het werk, dat hij op dien plek voor Christus-Koning, aan Wien de kathedraal is toegewijd, heeft tot stand gebracht.
Na behouden terugkomst van zijn reis ad limina, heeft Z. H. Excellentie nog juist één keer geheel zijp missiegebied kunnen bereizen, heeft één keer zoo goed als alle staties bezocht, heeft in dien lijd een kleine 7000 H. Vormsels toegediend, en moest nu op zijn tweede bezoek aan zijp seminarie zoo noodlottig om het leven komen. En deze dood is des te tragischer omdat heel het Vicariaat zich opmaakte om na Paschen zijn zilveren priesterfeest zoo plechtig mogelijk te vieren op de verschillende hoofdstaties. De laatste aflevering van het door de missie uitgegeven maandblad „Bintang Timoer” was in feestkleed verschenen met veel foto’s en artikelen, op het verleden van Z. H. Excellentie betrekking hebbende, terwijl nu over enkele dagen het daaropvolgende nummer in rouwgewaad verschijnt, met de droevige bijzonderheden van zijn ontijdig afsterven.
Zoo staat Flores dan, op een oogenblik waarop niemand eraan dacht of het kon vermoeden, op ’n oogenblik waarop overal handen aan het werk waren om zijn zilveren priesterfeest te vieren, plotseling aan de lijkbaar van zijn nog betrekkelijk jongen kerkvorst. Midden in de volle kracht van zijn bisschoppelijke jaren heeft God hem geroepen, ver van zijn residentie, midden in het werk voor het belang van zijn missie, in de verlatenheid van een kaal berglandschap, op een zijner veelvuldige reizen. Hij, die altijd op reis was, te voet, te paard, per prauw, per auto, om tenminste eenmaal per jaar zijn uitgestrekt vicariaat te doorreizen, doopend, vormend vooral, z’n missionarissen steunend en helpend waar hij kon, altijd vriendelijk en bemoedigend, geduldig tot in het oneindige als na de kerkelijke plechtigheden de schoolkinderen hem een selamat kwamen brengen en hij dan overal dezelfde liedjes en deuntjes en speechjes moest aanhooren, dikwijls in gevaren te land en te zee, tot hij ineens te onverwachts het slachtoffer is geworden van zijn voortdurend opofferende reizen, ïn dit opzicht was hij het toonbeeld van een echt apostolisch man, een écht missie-bisschop die dagen en weken met zijn missionarissen op reis kon zijn en het daarbij niet beter wilde hebben, dan zij ook. Dan onderscheidde hem alleen de ring en het gouden borstkruis van den gewonen toean Pater.
28 Maart. Johannes Berchmans,
Seminarie Toda Beloe Flores.
bron: Westfriesch Dagblad, 10 mei 1932.
Op zijn bidprentje staat de volgende tekst:
JEZUS! MARIA! JOZEF!
In het H. Misoffer der Priesters en het godvruchtig gebed der geloovigen wordt aanbevolen de ziel van
Zijne Hoogwaardige Excellentie
Monseigneur
Arn. Verstraelen S.V.D.
Titulair-Bisschop van Myriophido
en
Apostolisch Vicaris der Kleine Soenda-eilanden
(Floresmissie)
Uit brave en godvreezende ouders geboren te Sevenum (L). 18 April 1882, deed hij in 1895 zijn intrede in het Missiehuis te Steil – vol verlangen, geheel zijn liefde en levenskracht aan God te wijden in den staat van priester, kloosterling en missionaris.
Na met goed gevolg zijn lagere studies te hebben voltooid, begon Arn. Verstraelen in den herfst van 1900 zijn philosophische studies in het Missiehuis-groot-seminarie St. Gabriel bij Weenen in Oostenrijk, Daar ontving hij in 1902 ook het heilige kleed zljner congregatie en begon er het noviciaat, waar hij, op den reeds gelegden grondslag van een zorgvuldige en degelijke opvoeding verder bouwend, zich toelegde op de beoefening van alle religieuze en apostolische deugden – gehoorzaamheid vooral, en offervaardigheid.
Op Allerheiligen 1903 verbond hij zich door de Eerste, en drie jaar later door de Eeuwige Geloften voor altijd aan God en zijn H. Roeping.
Na afloop der studiejaren, waarvan de laatste vooral geteekend waren met het kruis van een zwakke gezondheid, kwamen voor hem de schoone dagen der heilige Wijding en van het jeugdig Priesterschap – spoedig gevolgd door de onderscheiding met het zoo lang verwachte Missiekruis, Pater Verstraelen kreeg van den Stichter Pater Arn. Jansen zijn benoeming tot missionaris der negers van Togoland (Afrika); nog in den herfst van zijn wijdingsjaar 1907 vertrok hij daarheen.
Nauwelijks was door de Congregatie van Steil de missie op Timor overgenomen van de
Paters Jezuïeten, of Pater Verstraelen werd (1912) als een der eerste pioniers daarheen gezonden, met Pater Noyen. Vol idealen ijver voor God en de zielen trok hij door de bergen en dalen van zijn nieuwe arbeidsveld en had het geluk, duizenden arme heidenen te leeren, te doopen en tot brave Christenen te vormen.
Toen Mgr. Noyen in 1921 overleden was, riep de stem van Christus’ plaatsbekleeder den nederigen missionaris uit zijn verborgen werk-kring tot de eer en waardigheld van het bisschoppelijk ambt. In het Moederhuis te Steil ontving hij 1 October 1922 de bisschopswijding uit de handen van Z. H. Exc. Mgr. Schrijnen onder assistentie van H. Excellenties Mgr. Arn. Diepen en Mgr. P. Hopmans.
Spoedig vertrok de gemijterde apostel van Flores-Timor weer naar zijn missie, die toen 60 000 katholieken telde. De jaren die nu volgden waren een tijd van onvermoeiden en rusteloozen arbeid voor de hem toevertrouwde kudde. Bij de uitgestrektheid van zijn missie, verschillende eilanden omvattend, en bij de onvergelijkelijke vruchtbaarheid van het missiewerk aldaar (die ‘t getal katholieken binnen 10 jaar tijd deed klimmen van 60 000 tot 200 000), was de ijverige herder haast geheel het jaar door op dienstreis.
Midden op die apostolische tochten werd hij, 16 Maart 1932, door den Heer van den Wijngaard opgeroepen … Een droevig auto-ongeval maakte een onverwacht einde aan dit rustelooze, voor God en de zielen zoo rijk en verdienstelijk leven.
Treurend staan de 96 missionarissen en 49 missiezusters bij zijn graf. Hen troost echter de gedachte, dat de vrome, ijverige en nederige Bisschop in den Hemel door zijn gebed zal voortzetten het werk, waaraan hij hier op aard al zijn kracht en liefde had gegeven. Mocht hij, door menschelijke zwakheid, het volle geluk der zaligen nog niet deelachtig geworden zijn, dan zal het vereenigde gebed van allen die hem hier op aarde gekend, geëerbiedigd en bemind hebben, hem spoedig den toegang ontsluiten tot het Rijk van Christus’ Heerlijkheid.
De plechtige begrafenis van wijlen Mgr Verstraelen te Ehnde op Flores. Het stoffelijk overschot van den Bisschop, opgebaard In de Kathedrale Kerk. Zooals men weet is Mgr. Verstraelen in leven Bisschop der Soenda-eilanden, tengevolge van een auto-ongeluk om het leven gekomen.
GEBED
O God die onder Uw apostolische priesters Uw dienaar AROLDUS met de bisschoppelijke waardigheid bekleed hebt, geef, bidden wij U, dat hij in het land der levenden zich voor eeuwig verheugen moge in het aanschouwen Uwer heerlijkheid. Door Christus, onzen Heer. Amen.
In juli 1955 hield de KRO voor de radio een 5 minuten terugblik op bisschop Verstraelen vanwege zijn geboortedag.
En herdenkt en eert de gemeente Sevenum zijn zoon Arnold Verstraelen door een straat naar hem te vernoemen.
Meer lezen over de missie naar de kleine Soenda-eilanden. Klik hier voor The Catholic Mission in the Lesser Sunda Islands – Indonesia under the Society of the Divine Word (SVD). From One Apostolic Prefecture to Two Apostolic Vicariates (1913-1942) , een uitgave uit 2020.
Klik hier voor zijn moeder Lena van Wersch in de Simpelveldse Tak.