(over Konijnenteelt)
II
Van vele zijden werd mij belangstelling betoond met het eerste onder dezen titel door mij geschreven artikel in den „Limburger Koerier . Ik wil dan ook aan veler wenschen gehoor geven en meerdere artikelen laten volgen, opdat men zich een voorstelling kan maken wat uit de konijnenteelt worden kan. Met de konijnenteelt zal ’t in den beginne gaan, gelijk ’t destijds met de kippenteelt gegaan is; men zal met wantrouwen de zaak bezien en afwachten, wat anderen doen, alvorens men tot het fokken zal besluiten.
Wat heeft de Zuid-Nederlandsche Zuivelhond bij zijn oprichting niet te tobben gehad, alvorens hij goed op gang was; en wat is uit dezen bond, geworden? Toch zeker een der nuttigste. en voordeeligste instellingen op het gebied van landbouw, die er in ons land te vinden zijn.
En bij de oprichting van den Pluimveebond? Hoe is daar niet tegen geschetterd en gewerkt, bang als men was, dat nu iedereen kippen zou gaan houden en de eieren nog minder in prijs zouden worden (in 1903 kostten de eieren 3½ cent gemiddeld). En hoe hebben wij ondervonden wat samenwerking vermag? Dat, hoe grooter de aanvoer van eieren op de veilingen was, hoe duurder ze werden. Dit kwam hierdoor, dat, nu de groote buitenlandsche kooplieden het benoodigde aantal in eenmaal konden koopen, dit voor hen van veel voordeel was.
Vandaar, omgekeerd, dat onze export van eieren die vóór den oorlog reeds zeer belangrijk was, door den oorlog een gevoeligen klap gekregen heeft. Een land, dat veel exporteert, vermeerdert zijn nationaal vermogen.
Het voorbeeld, ons door den Zuid-Nederlandscben Zuivelbond en de Limburgsche pluimveebonden gegeven, staat er ons borg voor, dat wij ook in de konijnenteelt zuilen slagen; indien de Limburgsche pluimvee- en landbouwbonden hunne medewerking verlenen.
Ik wil wel het onderricht geven hoe het succes te verzekeren is. Nu is de beste tijd aangebroken om met de teelt te beginnen. Er is vleeschnood in het land; vandaar dat al reeds behoefte bestaat aan konijnenvleesch, en de afzet verankerd is aan flinken prijs, zoodat er voor de landbouwers, die voor verkoop willen fokken, een aardige verdienste aan zit. Ook stadsbewoners en wie voor eigen gebruik willen fokken, zullen, als zij eenigszins op de hoogte worden gebracht van de teelt, er veel genoegen van beleven en niet geheel zonder vleesch komen te zitten.
De voedsterkonijn kan aan een klein gezin 24 weken achter elkaar iedere week een konijnenbout leveren van 2 kilo. Men voedert de dieren met afval van de tafel, groenvoer, gekookte aardappelschillen (goed gewasschen) met zout vermengd, daarna fijngestampt en dan met wat zemelen er doorheen.
Voor een stadsbewoner is het noodzakelijk, dat hij zich goede klaver en grashooi koopt, daar konijnen hier iederen dag een kleine handvol van noodig hebben om gezond te blijven en voorspoedig te groeien. Men lette er vooral op, dat men het groenvoer niet in natten toestand verstrekt, daar dit zeer nadeelig is. Een stadsbewoner moet geen konijnen houden om winst te maken, Hij kan hoogstens zich het genoegen verschaffen eenige dieren voor liefhebberij te houden en om voor zijn huishouden eens konijnenvleesch op tafel te hebben.
De konijnenfokkerij kan alleen met voordeel door de boeren en buitenmenschen gedreven worden. Zooals de prijzen nu staan, brengen ze aanzienlijke winsten op, maar ook later, d.w.z. na het beëindigen van de vijandelijkheden, zal de konijnenteelt vooruitgaan en bloeien en zal er zelfs een bedrijfstak door ontstaan tot het winnen van de konijnenvellen, welke vroeger bewerkt en bereid uit het buitenland moesten komen.
Wij zullen nu evenwel eerst voor ons nationaal bestaan moeten gaan fokken, en een ieder, die in de gelegenheid is, is zedelijk verplicht hieraan mee te helpen. De bestaande pluimveebonden of eiermijnen in Limburg kunnen veel hiertoe bijdragen, door bij hunne aangesloten onderafdelingen op het nut en het voordeel van de konijnenteelt te wijzen.
De Regeering en Provinciale besturen moeten meehelpen en deze zaak steunen. Nemen zij in deze een voorbeeld aan Duitschland, dan zal dit een landsbelang worden. Men kan zich in bezet België overtuigen, indien men met den trein reist, dat aan de stations de Duitsche wachtposten zich met konijnenteelt bezig houden. Op vele kleine stations ziet men konijnenfokkerijen in het klein, en alle in goede degelijke hokken gehuisvest. Als onze regeering maar eens besefte, wat de konijnenteelt kan opbrengen, dan zou men verwonderd staan en voor den dreigenden vleeschnood behoefde men niet meer zoo bevreest te zijn als thans. Is het algemeen bekend, dat een konijn dubbel zooveel vleesch geeft als een os, naar het voederrantsoen berekend?
Als straks Limburg de handen aan den ploeg slaat, zullen andere provinciën wel volgen. Limburg heeft zich in korte jaren aan het hoofd geplaatst van de kippenteelt, maar ook zal de toekomst bewijzen dat het aan het hoofd van de konijnenteelt komt te staan.
Ik ben verzekerd: als de landbouwers een begin maken met deze teelt, en de uitkomsten zijn, zooals ik voorspelde, dan komen hier groote fokkerijen tot stand. Men zal dan niet 10 voedsters houden waar 20 à 30 stuks en nog meer. Valkenburg. F. X. v. WERSCH.
bron: Limburger Koerier 4 mei 1918
Klik hier voor het Levensverhaal van Xavier van Wersch.