Genealogische website Warsage

1954

scurvyBelangrijker studie van ’n Heerlense huisdokter.
Neemt het een gewest als Limburg, dat het moet stellen zonder hogeschool of universiteit, eens kwalijk dat de wetenschap er niet floreert als elders. Men kan er zich alleen over verbazen dat de liefde tot de wetenschap er zo groot is, dat er onder het corps van hoogleraren en professoren van de Nederlandse hogeronderwijsinstellingen toch telkens weer Limburgers schuilen.
Begrijpt daarom onze verrassing toen wij dezer dagen in de boekhandel een medisch wetenschappelijk werk ontdekten, dat getiteld was „Scurvy as a skeletal disease”, waarbij als schrijver vermeld stond de Heerlense arts dr. H. J. van Wersch. Een beroemdheid als prof, dr. G. C. Herings heeft er een voorwoord bij geschreven.

 

Ergens in een bespreking zegt een ander geleerde prof, dr. J. Prick, van dit in het Engels verschenen boek: „Scheurbuik een skeletziekte: een novum, dat over de gehele wereld de aandacht zal opeisen en een inzicht dat op een bijzonder mooie wijze wetenschappelijk gefundeerd is.” Het is, dunkt ons, geen geringe waardering die hier uitgedrukt wordt en men zal ons moeilijk van chauvinisme kunnen beschuldigen als wij deze wetenschappelijke studie van een eenvoudige, Heerlense huisdokter hier meer in het licht stellen.

 

Het opzienbarende van dr. van Wersch’ studie wordt in de titel van het boek reeds uitgedrukt: scheurbuik een skeletziekte. Scheurbuik is in Nederland bepaald geen onbekende ziekte. In vroegere eeuwen maakte een zeevarend volk als het onze regelmatig kennis met deze ziekte, die zich uit in lusteloosheid, moeheid, bloedingen van het tandvlees en tenslotte zelfs in bloedingen in de huid en tanduitval. Het woord scheurbuik heeft – als u het nog niet wist – niets met scheuren te maken; het is een verbastering van het Russische woord „scorbuc”. De ziekte is gewoonlijk ’n gevolg van het te weinig eten van verse groente en aardappelen en kwam dus veel onder zeelui voor, die maandenlang op ingemaakt en gezouten voedsel moesten leven. In moderner tijden, toen de voeding wetenschappelijker werd, kreeg scheurbuik natuurlijk geen kans meer en werd een vergeten, maar daarom nog niet onbekende ziekte.

 

Intuïtie
In 1934 werd er in een Limburgs ziekenhuis ’n meisje verpleegd, dat een afwijking aan het been had. Röntgenfoto’s vertoonden om het bot heen een vreemde schaduwplek, die de doktoren voor een raadsel stelde. Men hield het er maar op dat het een sarcoom was, wat een net woord is voor kankergezwel. Het meisje werd uit het ziekenhuis ontslagen, waarbij men de mogelijkheid open hield om vroeger af later ’t been af te zetten.

Dr. van Wersch, die een voorliefde voor botten had, want hij was pas gepromoveeerd op een proefschrift over kalk- en fosforstoffen, vroeg of hij de patiënte over mocht nemen. Dat mocht, maar hij moest eerst wachten tot het meisje terug was uit Lourdes, waar het genezing zocht. Hoe weinig wist het meisje dat thuis de genezing op haar wachtte. Of was het hier de genade, die de wetenschap een zetje aan het geven was?

Want het staat vast dat de intuïtie dr. van Wersch op weg geholpen heeft toen hij tenslotte zijn diagnose ging stellen. Scheurbuik komt in ons land alleen nog voor bij kinderen onder de 2 jaar. Geen rechtgeaard arts denkt in dit land bij een meisje van 17 jaar nog aan scheurbuik. Toen dr. van Wersch echter de röntgen-foto’s zag en de beruchte schaduwplek onderkende als een bloeding tussen bot en beenvlies. kreeg hij een vermoeden.

Hij begon het meisje te ondervragen en vond toen dat deze 17-jarige boerendochter – denkt u er aan dat we in 1935 leefden en practisch niemand van Vitamine C gehoord had, dat pas in 1934 ontdekt was – nooit aardappelen of groente at. Zij had daar een afkeer van. De scheurbuik-diagnose kon dus wel eens kloppen.

 

Dr. v. Wersch ging dit meisje vitamine C toedienen en de patiënt, die vier jaar lang met ondragelijke pijnen te bed gelegen had en die bovendien gekweld werd door de angst vroeg of laat haar been te moeten missen, stond na twee maanden behandeling weer naast het bed!

 

In 1944, toen er geen sinaasappelen en citroenen meer te krijgen waren – vruchten die veel vitamine C bevatten; het meisje at nog geen groente en aardappelen – kwamen de bloedingen weer terug. Weer hield men het voor een kankergezwel, maar weer bleek dat het scheurbuik was, die met vitamine C-preparaten vrij snel bedwongen werd.

 

Studie
TOT zover is het verhaal misschien interessant, maar eigenlijk  doodgewoon. Elke dokter stelt wel eens een diagnose, die hem invalt als een genade. Dr. van Wersch is echter bij dit enkele feit niet stil blijven staan. Hij heeft het tot voorwerp van een diepgaande studie gemaakt. Resultaat: een boek waarvan prof. Heringa nu vandaag – terwijl de studie al in 1935 begon – zegt dat het behandelde onderwerp meer en meer actueel wordt. „Je bent uit eigen intuïtie voortrekker geweest op een druk begane weg. Je hebt het onderwerp met een visionaire impuls geëntameerd.”

Dr. van Wersch ging op het laboratorium van prof. Heringa in Amsterdam de problemen, die hij bij de behandeling van het meisje was tegengekomen, bij proefdieren nader onderzoeken. Dat betekende tussen de jaren 1947 en 1950 een eindeloos heen en weer trekken naar de hoofdstad En dat alles tussen zijn drukke praktijk als huisarts door.
Maar zo belangrijk bleken al gauw zijn onderzoekingen te zijn dat het Instituut voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek hem tegemoet kwam met een subsidie om de uitgave van zijn werk te stimuleren.

 

„Inbeelding”
De vrucht van die studie – een boekwerk van 365 bladzijden – ligt nu op tafel. Vergeeft het ons, leek zijnde, dat wij deze medische stof niet kunnen lezen als een roman. Wij vinden het interessant als de schrijver de man uit 1625 in het zonnetje zet, die vermeldt dat bij het beleg van Breda de soldaten van scheurbuik genezen zouden zijn door het eten van kiemende zaden en daar ironisch aan toevoegt: „Zie wat inbeelding vermag!”. De arme man wist natuurlijk niet dat kiemende zaden veel vitamine C bevatten en dus een uitstekend geneesmiddel tegen scheurbuik waren.

Dr. van Wersch heeft dit vitamine C-gehalte van kiemende erwten zelf in zijn tuin onderzocht. Hij wilde weten of bij toename van het bladgroen ook het vitamine C-gehalte steeg. Hierbij bleek dat de toename zelfs ongelijkwaardig was, in zoverre dat het vitamine C-gehalte sneller steeg dan het bladgroen. Op zichzelf nam hij proeven – bedenkt nogmaals dat de kennis omtrent vitamine C pas op gang kwam – hoeveel vitamine C een mens nodig heeft. Daartoe stelde hij zich wekenlang op een vitamine C-loos dieet van brood, kaas, eieren en boter. Een mens produceert zelf – evenmin als een marmot of een aap – vitamine C- andere dieren doen dit wel. Door vergelijking met de dagen vóór het dieet kon hij dus nagaan hoeveel vitamine C een mens nodig heeft.

Dit zijn enige aspecten uit het onderzoek die voor de leek interessant zijn. Men doet daarmee het boek van dr. Van Wersch natuurlijk onrecht aan. Daarom geven we hiernaast voor de geïnteresseerde lezer de kern van ’t werk weer.

 

Korte inhoud
De inhoud van dr Van Wersch’ studie „Scurvy as a skeletal disease” waar van dr Kroon, conservator aan het Histologisch Laboratorium van de Gem. Universiteit te Amsterdam verklaart dat het een stimulans en een springplank is voor verder onderzoek, laat zich als volgt samenvatten:

 

Bij histochemisch onderzoek vond de schrijver al spoedig dat het glycogeen zich in bepaalde cellen van het been ophoopt en dat de locatisatie van het phosphatase enzym was afgenomen. Deze vondsten, n.l. ophoping van glycogeen en de verminderde werking van het phosphatase enzym bij scorbutische marmotten, werden in onderling verband gezien en werden zodoen de het uitgangspunt van uitge- breide onderzoekingen. Niet alleen histochemisch, maar ook biochemisch werd de hoeveelheid glycogeen en de activiteit van het phosphatase enzym bepaald.

Daar een vermoeden bestond dat men bij ratten, die men op een vitamine D-vrij voedsel rachitis kan bezorgen, de tegengestelde bevindingen kon verwachten, werden op rachitische ratten dezelfde onder- zoekingsmethoden toegepast. Samengevat bleek dat er in het been een glycolytisch systeem aanwezig is, waarbij scheurbuik en rachitis gemeen hebben, dat het glycogeen in de botten verhoogd wordt door de verhoogde werking van het phosphorylase enzym. Gaat men nu in een broedstof na, waar men het glycogeen tot glucose (suiker) kan afbreken, dan blijkt dat er bij scheurbuik maar weinig glucose gevormd wordt door de verminderde werking van het phosphatase enzym. Bij rachitis blijkt het tegengestelde het geval te zijn. Hier wordt door de vermeerderde werking van het phosphatase enzym meer glucose gevormd. De schrijver komt dan tot de opvatting dat scheurbuik en rachitis twee tegengestelde ziekten zijn, die berusten op een stoornis in de functie van de osteoblasten (cellen die het been vormen), die leidt tot een stoornis in het phosphorylase-phosphatase systeem met als gevolg dat er een stoornis optreedt in de glycogeenstofwisseling, die dan tenslotte weer tot gevolg heeft een stoornis in de aanmaak en afbraak van been; bij scheurbuik een verlies van been (gemakkelijk breken van de botten), bij rachitis een vermeerdering van been, dat echter het vermogen mist om kalkzouten op te nemen en zodoende steeds week blijft (kromme benen bij kinderen met rachitis).

Daarnaast vond de schrijver nog dat er ook in de witte bloedlichaampjes in het beenmerg van scorbutische marmotten waarschijnlijk een glycolytisch systeem aanwezig is, dat de sleutel vormt tot verder onderzoek bij bloedziekten.

Bron: Limburgsch Dagblad 18 november 1954

 

error: