Paul van Wersch overleed in mei 2022. Zijn oude werkgever plaatste ook een in memoriam advertentie en schreef onder meer daarin:
Paul van Wersch is van 1980 tot 2010 advocaat bij Dirkzwager geweest. Paul was één van de pioniers van het gezondheidsrecht in Nederland.
Hij heeft aan de wieg gestaan van de sectie gezondheidszorg van ons kantoor. Dirkzwager is Paul veel dank verschuldigd.
Paul blijft in onze herinnering als een erudiete en hartelijke kantoorgenoot met oprechte belangstelling voor iedereen in zijn omgeving.
5/2016: Staatscourant: De voorzitter, de leden en hun plaatsvervangers van de regionale toetsingscommissie euthanasie te ’s-Hertogenbosch:
de voorzitter van de regionale toetsingscommissie euthanasie te ’s-Hertogenbosch, dhr. mr. P.J.M. van Wersch, een vaste beloning conform 23,40 uur per week in schaal 018 BBRA 1984,bijlage B, anciënniteit 10 van 1-1-2016 tot en met 31-3-2016.
2010: Paul van Wersch werd benoemd tot voorzitter van de regionale toetsingscommissie euthanasie van Noord- Brabant en Limburg. Tevens werd hij benoemd tot plaatsvervangend voorzitter van alle andere regionale toetsingscommissies.
Afscheid van Paul van Wersch
Vechten is niet altijd de beste oplossing
Dirkzwager neemt eind december afscheid van een autoriteit op het gebied van Gezondheidsrecht. Gelukkig heeft hij dertig jaar lang zijn gedachtegoed binnen het kantoor kunnen uitdragen. De ‘stijl van Dirkzwager’ blijft voor altijd verweven met de stijl van Paul van Wersch.
Op het moment dat Paul van Wersch bij Dirkzwager begon, was het Gezondheidsrecht nog geen apart vakgebied. In die tijd bekommerde elke advocaat zich over het gehele pakket, van echtscheidingszaken tot arbeidsrecht. “Een uitgestorven generatie”, meent Van Wersch, hoewel hij nog zeer levendig oogt! Zo’n vijftien jaar geleden stond hij mede aan de wieg van de sectie Gezondheidsrecht, en inmiddels is Dirkzwager landelijk een van de weinige gerenommeerde kantoren op dit gebied. Hoe dat komt? “Waarschijnlijk omdat we thuis zijn in de zorgsector,” denkt Paul van Wersch. “Elke advocaat moet naar mijn idee naast juridische kennis, ook kennis hebben van de branche: het jargon spreken, weten wat de issues zijn. Bepaalde medische tijdschriften zijn verplichte literatuur.
In der minne
Gezondheidsrecht is nooit gaan vervelen. “De ontwikkelingen houden het boeiend: de marktwerking in de zorg, patiënten zijn assertiever en de druk om je als instelling te verantwoorden is toegenomen. Werden fouten vroeger nog met de mantel der liefde bedekt, nu zit de zorgsector veel meer in een glazen huis.” De grootste uitdaging voor Paul van Wersch was vooral om ‘zaken in der minne te schikken’: “Dat vind ik het leuke van het vak: in overleg met beide partijen zoeken naar een creatieve oplossing. Dat is ook de stijl van Dirkzwager en persoonlijk hecht ik daar grote waarde aan. Wij zijn geen proces-tijgers: als het kan proberen we conflicten op te lossen, voordat het een rechtszaak wordt. Ook onze cliënten zitten doorgaans niet te wachten op ellenlange, dure procedures.”
Aangrijpend
Eén rechtszaak zal hem altijd bijblijven. “Een medische tuchtzaak die aangeeft hoe ik als advocaat in het vak sta. Door een fout van een specialist was een baby overleden. Die arts was zo aangeslagen dat hij overwoog te stoppen met zijn beroep. Ik heb moeten praten als Brugman om hem daarvan af te houden. Het was een uitstekende, betrokken arts. De ouders zeiden tijdens de hoorzitting, dat ze zo weer met een ziek kind naar hem zouden gaan. Die hoorzitting was zo emotioneel en aangrijpend. Mede door ons gesprek is de arts toch doorgegaan. Achteraf had ik het gevoel: hier doe ik dit voor. Vechten is niet altijd de beste oplossing. Dat probeer ik ook over te dragen op jonge advocaten. En voor een goede oplossing, moet je je ook kunnen verplaatsen in het standpunt van de tegenpartij.”
Hectiek contra ethiek
Paul van Wersch betreurt het dat de advocatuur commerciëler en hectischer wordt. “Ik begrijp dat een bedrijf rendabel moet zijn, maar ik zie dat de maatschappelijke betrokkenheid steeds verder afneemt.” Dirkzwager overigens, vormt daarop een uitzondering. “Dat is een van de redenen dat ik het zolang heb uitgehouden. Hier heerst geen ‘afrekencultuur’. Op wat dipjes na, ben ik elke dag met plezier naar het werk gegaan.” Maar nu nadert toch echt het afscheid. Keert hij het vak definitief de rug toe? “Ik ben nog voorzitter van een regionale Toetsingscommissie Euthanasie. Vanaf 1 januari begin ik als plaatsvervangend voorzitter van het Medisch Tuchtcollege in Eindhoven en ik blijf lid van het Tuchtcollege van de Orde van Advocaten in Arnhem. Vooral omdat de ethische kant van het beroep me fascineert. Jonge advocaten zouden daar in alle drukte wat meer bij stil mogen staan: hoe ver kun en mag je gaan als advocaat? Dat houdt je scherp.”
Zangles
Het eerste dat hij straks gaat doen is zangles nemen. Dat had hij al veel eerder willen doen. Hij zingt in twee koren en speelt al jarenlang blokfluit in een ensemble. Daarnaast wil hij meer tijd inruimen voor zijn vijf kleinkinderen, voor zijn culturele interesses en om te lezen, te fietsen of te tennissen. “Ik vind het heel spannend. Want werk geeft structuur aan je leven, nu zijn je hobby’s ineens je daginvulling. Ik zie mezelf nog niet op maandagochtend een roman openslaan! En ik zal bepaalde zaken ook missen. Vooral het contact met de jongere collega’s van mijn sectie, onze gesprekken over het leven en hobby’s. Maar ook het contact met cliënten, met sommige heb ik een heel persoonlijke band opgebouwd.”

Maar de teerling is geworpen. Paul van Wersch, nu 63, stopt. Waarom gaat hij eigenlijk niet door tot zijn 65e? “Je moet gaan als het nog leuk is en niet wachten totdat je collega’s zeggen: ‘Paul, moet jij niet eens stoppen?’ Dan is het al te laat. Ik hoop dat ze het nu nog jammer vinden dat ik wegga! Ha, ha. “
bron: Samenspraak, relatie uitgave Dirkzwager, nov 2009
Van Wersch. ‘Van marktgericht handelen is pas sprake als de specialisten hun functie in het ziekenhuis beëindigen en een concurrerend initiatief beginnen.’
bron: Zorgmarkt juli 2009
Paul van Wersch
Kantoor: Dirkzwager
Advocaten & Notarissen,
Nijmegen
Uurtarief: € 260
Specialisatie: tariefkwesties en vergunningen, geschillen tussen ziekenhuizen en specialisten, maatschapgeschillen. “Vroeger was een ziekenhuis een geïntegreerd medisch specialistisch bedrijf. Nu wordt iedereen binnen het ziekenhuis opgejaagd door de marktwerking. Specialisten willen hun werktijd soms verdelen tussen het ziekenhuis en de eigen privékliniek. Dat levert spanningen op. Het overheidsbeleid is tweeslachtig: gas geven, daar waar het de marktwerking betreft om vervolgens vanwege kostenbeheersing weer op de rem te trappen. Aan de discussie over mogelijk door ziekenhuizen te behalen winst op verkoop van onroerend goed zie je waar het spaak loopt. Ziekenhuizen moeten volledig zelf over die winst kunnen beschikken als je ze als een echte marktpartij beschouwt. En als je toestaat dat aandeelhouders investeren in een ziekenhuis, moet je ook accepteren dat die een aandeel in de winst eisen.
bron: Medinet mei 2008: top 15 advocaten gezondheidsrecht
10/2007: Hij werd benoemd tot voorzitter van de regionale toetsingscommissie euthanasie van Noord Brabant en Limburg. Tevens werd hij benoemd tot plaatsvervangend voorzitter van alle andere regionale toetsingscommissies.
5/2005: Advocatenblad: welke boeken lezen advocaten? Klik hier voor het artikel
9/1985: Nederlands Dagblad: De Nijmeegse advocaat mr. dr. P.J.M, van Wersch uitte kritiek op de wet op het democratisch functioneren van instellingen die binnenkort bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Volgens hem krijgen de cliëntenraden te weinig bevoegdheden. Ook de manier waarop de afhandeling van klachten in het ontwerp is geregeld vindt Werch (zo schreef het Nederlands Dagblad) onbevredigend.
De cultuur van Paul van Wersch
Welke boeken lezen advocaten eigenlijk buiten de juridische literatuur, áls ze dan nog lezen? Zien ze graag opera, bezoeken ze bioscopen, concerten, galeries? Gaan ze naar toneel? En wat betekent die cultuur voor hen en, misschien, voor hun werk? Paul van Wersch (58, advocaat in Nijmegen; gezondheidsrecht; getrouwd, drie kinderen en twee kleinkinderen) houdt van goede romans
Philippe Claudel, grijze zielen
‘Op een ijzige dag in 1917 wordt het gewurgde lichaam gevonden van de mooie tienjarige Belle de Jour. Jaren later blikt een politieagent uit het Franse stadje terug op deze nooit opgehelderde moord, die ook zijn eigen leven ingrijpend heeft veranderd.’
‘In gedachten pleegt elk mens heel wat moorden’
“Het advocatenbestaan gaat in je lijf zitten. Mijn vrouw zegt thuis soms tegen me dat “we hier niet op de rechtbank” zijn. Maar hoe absorberend dit vak ook is, ik ben meer dan advocaat. Een belangrijke voedingsbron in mijn leven is literatuur.
Er wordt in deze wereld heel veel informatie over je uitgestort. Ik krijg de krant in het weekeinde al niet meer uitgelezen. Je wordt overstroomd met fait divers, schandaaltjes, opgeklopte lucht, kortstondige relletjes. Je wordt dol van alle oneliners en Jip en Janneke-taal.
Een goed boek haalt al die ballast weg en concentreert zich op wezenlijke vragen. In die zin zou je beter af en toe alleen een goede roman kunnen lezen, en bij wijze van spreken een hele tijd geen kranten. Het kan alleen niet want als je als advocaat en in de maatschappij wilt blijven functioneren, moet je kunnen meepraten.
Romanschrijvers laten zien dat het leven veel complexer is en dat we allemaal vaten vol tegenstrijdigheden zijn, dat we een heleboel verschillende inborsten hebben. Laatst heb ik Grijze Zielen gelezen van Philippe Claudel. Claudel heeft elf jaar lesgegeven in een gevangenis en dat komt terug in het boek. Het gaat over het schemergebied tussen schuld en onschuld. Er is maar een dunne wand tussen goed en kwaad, iets wat advocaten denk ik zullen herkennen.
Grijze Zielen is ook interessant omdat het gaat over de vraag naar waarheid, in justitiële zin en daarbuiten. In het boek is een moord gepleegd maar het blijft onduidelijk door wie. De verteller overweegt dat het vaststond dat een van de twee de moord gepleegd had. “Maar de ander had het kúnnen doen, en in wezen is er tussen de intentie en de daad geen enkel verschil.”
Claudel wil denk ik zeggen dat het er niet veel toe doet wie het gedaan heeft. In gedachten pleegt elk mens heel wat moorden. Moreel vindt hij het verschil tussen schuld en onschuld, goed en kwaad, flinterdun. “Ik heb nog nooit een schoft of een heilige gezien. De dingen zijn nooit helemaal zwart of helemaal wit, alles is grijs. Mensen en hun zielen ook…” laat Claudel iemand zeggen in het boek.
In de NRC vertelde Claudel dat hij tijdens zijn lessen aan gevangenen geleerd heeft veel voorzichtiger en gematigder te zijn in zijn mening over anderen. Hij heeft in de elf jaar dat hij de gevangenis bezocht slechts twee mensen ontmoet die monsters waren. Alle anderen, zelfs degenen die vreselijke dingen hadden gedaan, leken op ons. Er is natuurlijk wel een justitieel verschil tussen het plegen van een moord in gedachten en het werkelijk doen, maar toch zal een strafrechtjurist het beeld dat Claudel schetst waarschijnlijk wel herkennen.
In nuanceren schuilt ook een gevaar. Mij is wel verweten dat ik soms zoveel nuanceringen heb, dat men niet meer weet wat ik vind. En dat is natuurlijk wat je tegengeworpen wordt: zeg nou eens wat je écht vindt. Ja maar ik vind écht dat het grijs is. Maar daar heeft dan natuurlijk niemand wat aan.
Als advocaat kruip je in de huid van een cliënt maar je moet vaak ook in de huid van de wederpartij kruipen. Het is onze taak om belangen te verdedigen. In die zin ben je hartstikke partijdig, maar ik denk dat je dat alleen maar goed kunt doen als je je ook verplaatst in de tegenpartij. Door je goed te verdiepen in de wederpartij weet je wat diens argumenten zullen zijn. En daardoor slaag je er soms ook in te voorkomen dat je eigen cliënt doordraaft en alleen oog heeft voor zijn eigen standpunt.
De tegenpartij heeft ook argumenten en als je die weet, kun je je cliënt tot regelingen brengen die er anders nooit zouden komen.
De keerzijde is wel dat ik cliënten heb gehad die mij vroegen wiens advocaat ik nou eigenlijk was. Was ik hun advocaat of die van de tegenpartij? Maar ik moet lastige vragen stellen, anders stelt de andere advocaat ze wel. ”
Bron: advocatenblad 7 van 13 mei 2005.
Tekst: Jan Pieter Nepveu, journalist.
JURIST IN PROEFSCHRIFT:
,Macht instellingen oncontroleerbaar”.
Van onze correspondent
UTRECHT – Er moet radicaal een einde komen aan de voor een deel ongecontroleerde macht van de besturen van de ruim 15 duizend particuliere instellingen in onderwijs, gezondheidszorg en welzijnswerk. De besturen van deze instellingen moeten voortaan evenredig uit gebruikers, personeel en onafhankelijke buitenstaanders worden samengesteld. Waar vrijwilligers een belangrijke taak vervullen met name in het club en buurthuiswerk moeten ook dezen in het bestuur vertegenwoordigd zijn. De overheid moet voor de samenstelling van de besturen bindende richtlijnen geven.
Dit is kort samengevat de mening van de jurist mr. P. van Wersch die vandaag aan de Nijmeegse Katholieke Universiteit promoveert op een proefschrift over de Democratisering van non-profit Instellingen. Van Wersch doelt hierbij onder meer op bijzondere scholen, bejaardenoorden, ziekenhuizen, kruisverenigingen, woningcorporaties, kinderbescherming en verpleeghuizen. De Nijmeegse jurist meent dat deze instellingen (met meer dan een half miljoen personeelsleden) een geweldige macht vormen.
Invloed
De overheid bemoeit zich tot nu toe echter niet met de samenstelling van de besturen van al deze particuliere instellingen. Alleen al daarom is het dringend gewenst dat er duidelijke afspraken komen over de wijze waarop het bestuur van die instellingen gekozen wordt. Democratisering van de besturen is noodzakelijk, aldus Van Wersch. Volgens hem is er in Nederland sprake van een unieke situatie. Nergens bestaat er zo’n uitgebreid particulier initiatief. Nergens ook is deze sector zo sterk verdeeld in bij voorbeeld christelijke en algemene instellingen.
Van Wersch signaleert dat deze sterke verzuiling steeds meer aan invloed verliest. De ontkerkelijking leidt er toe dat steeds meer mensen nauwelijks belang hechten aan die signatuur. Maar doordat de bestuursleden meestal hun eigen opvolgers benoemen heeft daar de verzuiling nog nauwelijks aan kracht verloren. Daar komt nog bij dat de overheid deze vroeger door particulieren opgericht instellingen bijna zonder uitzondering voor honderd percent is gaan financieren.
Er is nog een reden waarom mr. Van Wersch democratisering van de besturen noodzakelijk vindt. De instellingen zijn in veel gevallen enorm gegroeid en bij het werk zijn steeds meer beroepskrachten ingeschakeld. De instellingen zijn dus met hun tijd mee gegaan, maar in de samenstelling van de besturen is niets veranderd.” Dit heeft veelvoudig conflicten veroorzaakt, waarvan de Dennendalaffaire de meest bekende is.
In zijn uitgebreide proefschrift (dat in handelsuitgave bij Uitgeverij Samson verschijnt) schetst mr. Van Wersch een model dat de besturen in de non-profit sector in een wat meer eigentijds jasje kan steken. Kern van het voorstel van Van Wersch is dat gebruikers (patiënten, cliënten, ouders van schoolkinderen) zitting moeten krijgen in het bestuur. Ook de samenleving (die opdraait voor bijna alle kosten van deze sector) moet op de een of andere manier en vertegenwoordiging in het bestuur krijgen.
Van Wersch erkent dat het allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan is. Enkele problemen: hoe kun je (tijdelijke) patiënten in een ziekenhuis invloed op het bestuur geven? Hoe moet de vertegenwoordiging geregeld worden van patiënten in de psychiatrie en zwakzinnigenzorg? Bestaat niet het gevaar dat het bijzondere (katholieke of christelijke) karakter van scholen op de tocht komt te staan wanneer buitenstaanders in het bestuur komen? Hoe kan een al te grote afhankelijkheid van de overheid voorkomen worden?
In zijn proefschrift probeert Van Wersch voor de verschillende problemen oplossingen aan te dragen. Zo wil hij bij de besturen van instellingen in de gezondheidszorg verenigingen of belangengroepen van patiënten en cliënten betrekken. Dit is nodig wanneer er geen directe vertegenwoordiging van de gebruikers mogelijk is.
Ook de vertegenwoordiging van het personeel is niet zonder problemen. Er kan een rolconflict ontstaan omdat personeelsleden in het bestuur min of meer hun eigen werkgever worden. Onder meer om die reden staat de vakbeweging zeer aarzelend tegenover dergelijke voorstellen. Van Wersch hecht echter sterk aan het principe, dat het personeel direct invloed kan uitoefenen op het beleid van het bestuur van de instelling waar men werkzaam is. De voordelen van directe vertegenwoordiging moeten niet onderschat worden, aldus Van Wersch.
Over de vertegenwoordiging van de samenleving in de besturen schrijft hij dat het aanbeveling verdient dat een gemeenteraad of wijkraad leden van het bestuur benoemt. De bestuurders zijn verder overigens geen verantwoording schuldig aan gemeente of wijkraad. Dan zou er namelijk een te grote afhankelijkheid dreigen. Wanneer het om regionaal werkende instellingen gaat kunnen Provinciale Staten onafhankelijke bestuurders benoemen.
Mr. Van Wersch ziet deze bestuurders als vertegenwoordigers van de samenleving maar ook als representanten van toekomstige gebruikers. Bovendien kunnen ze een „brugfunctie” vervullen bij conflicten tussen gebruikers en personeel. Ten slotte kan met deze bestuurders de nodige bestuurlijke en financieel economische deskundigheid binnen gehaald worden. Dit is vooral bij grote en ingewikkelde instellingen van groot belang.
Van Wersch benadrukte in een toelichting op de dissertatie dat het geenszins zijn bedoeling is het gehele particulier initiatief om zeep te helpen. Integendeel. Het particulier initiatief kent vele nadelen, maar vormt ook een nuttig tegenwicht tegen de macht van de overheid. „Het particulier initiatief moet gehandhaafd worden. Maar dan dient wel een democratische besluitvorming gewaarborgd te worden”.
Hij erkent dat zijn voorstellen niet onomstreden zijn. In politieke kring (met name het CDA) is fikse weerstand te verwachten. Illustratief is dat door de regering ingestelde commissies al vele jaren aan het studeren zijn, maar dat een afgerond standpunt van de regering nog steeds niet op tafel ligt. Het kabinet Van Agt heeft wel in de regeringsverklaring laten weten ,,met voortvarendheid” aan de zaak te willen werken. Maar als het op concrete uitspraken aankomt „houdt de regering nogal wat slagen om de arm,” aldus mr. Van Wersch.
bron: de Volkskrant 9 november 1979
4/1973: Samen met prof A.R. Bloembergen publiceert Paul: Verkeersslachtoffers en hun schade bij Kluwer. Conclusie: BIJNA DE HELFT van de verkeersslachtoffers is van mening dat zij geen volledige schadevergoeding hebben gekregen. aldus een van de conclusies van het eerste in Europa ingestelde wetenschappelijk onderzoek naar de wijze waarop de schade van verkeersslachtoffers wordt geregeld.
Paul was wetenschappelijk medewerker aan de Uni Leiden.
7/1972: Zijn boek verschijnt als mede auteur (anderen waren A.R. Bloembergen, J.C. Hers-van Oven, P. Vinke), Duizend botsingen/Een kwantitatieve analyse van civiele recht-bankvonnissen in verkeerszaken, Deventer: Kluwer 1972.
2/1970: Cum laude geslaagd Doctoraal Rechten aan de Universiteit Leiden
7/1967: Algemeen Handelsblad: Ingezonden brief: Kamertekort: In een redactioneel commentaar in het Algemeen Handelsblad van 14 juli jongstleden wordt de Nederlandse Studenten Raad verweten het kwalitatieve kamertekort met behulp van een „erg willekeurige berekening” te bepalen. De NSR is ervan uitgegaan, dat een kamer met een oppervlakte van minder dan 10 m² als kwalitatief onvoldoende moet worden beschouwd. Deze norm ligt nog beneden de officiële rijksnorm voor de oppervlakte van een studentenkamer (12 m²). Ook bij de bepaling van het minimum woonoppervlak van de alleenstaande bejaarde, wat huisvesting aangaat tot een vergelijkbare groep behorend, gaat de overheid van dit getal uit. Het gebruik van de oppervlakte als kwalitatieve norm blijft overigens niet tot deze groepen beperkt: ook in andere sectoren van de woningbouw geldt de oppervlakte van de hoofdwoonkamer als een der belangrijkste maatstaven. In dit verband noemde de vorige minister van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening, drs. Bogaers, de grootte „een der belangrijkste kwaliteitsaspecten” van een woning. Uit deze opmerkingen moge duidelijk zijn, dat de NSR, wanneer zij de oppervlaktenorm van 10 m² als uitgangspunt neemt, bepaald niet „erg willekeurig” te werk gaat.
P.J. M. van Wersch, secretaris sociale zaken NSR. Amsterdam.
4/1967: Utrechts Nieuwsblad: Er was nu een informatiebijeenkomst gesloten tussen de SVB fractie en de PSO. Beide gaan samenwerken. Reden het standpunt van de PSO omtrent wetenschappelijk onderwijs sluit dichter bij de SVB aan dan bij de NSA. Hierdoor stapte Paul uit het bestuur van de NSR. Paul was secretaris sociale zaken. Dit voorstel werd verworpen met 25 stemmen tegen en 1 voor. Die was van Paul van Wersch PSO.
3/1967: Utrechts Nieuwsblad en het Het Parool Paul is secretaris sociale zaken van de PSO (Progressieve Studenten Organisatie) en zat daarom ook in de Nederlandse Studenten Raad. Er was namelijk eens tijd:
Drie Studentenbonden zouden eigenlijk vertegenwoordigd moeten zijn in de Nederlandse Studentenraad. Dat waren:.
Het Nederlandse Studentenakkoord,
de Studenten Vakbeweging
en de Progressieve Studenten Organisatie.
De SVB deed toch niet mee. De NSR wilde namens alle studenten optreden, maar kon dus nog steeds gedwarsboomd worden door de SVB. Er was geen samenwerking mogelijk tussen de NSA en de SVB, breekpunt was verschil van mening over de financiering van het wetenschappelijk onderwijs. “de Overheid investeert de komende vier jaar anderhalf miljard te weinig doordat zij stelselmatig uitgaat van een te lage prognoses van het te verwachten aantal studenten in 1976 (82.000 in plaats van 96.000)
Gevolg was dat de NSR zelf een bestuur vormde dat voornamelijk gevormd werd door de NSA leden en 1 PSO lid (Paul van Wersch, 21 Rechten in Leiden)
3/1967: Het Vrije Volk: Formatie bestuur voor de Nederlandse Studenten Raad NSR is mislukt (SVB, NSA, PSO) Paul was een van de kandidaten voor het bestuur. Hij was 21 en studeerde rechten. Hij was aangesloten bij de PSO (Progressieve.Studenten Organisatie.
9 januari 1967: De Nieuwe Limburger: Paul schreef een groot artikel met de kop: Poolse student werkt harder dan Nederlandse collega, Paul maakte toen deel uit van een delegatie van de Nederlandse Studentenraad die een bezoek aan Polen bracht.
1966: Paul slaagde voor kandidaatsexamen Nederlands Recht in Leiden.
Klik hier voor Paul van Wersch in de Kerkraadse Tak.