Een kleine twintigtal Stamgenoten, wonend in België of Duitsland vroeg tussen 1872 en 1953 het Nederlanderschap aan. Naturalisaties, Of hun ouders woonden hier, of zij wilden hier gaan wonen en werken.
De naturalisaties waren wel aan spelregels gebonden. Voor dat de Franse overheersing kwam, was het Nederlanderschap niet geregeld. Er waren inboorlingen (lees in Nederland geborenen) en vreemdelingen. Een deel van de inboorlingen waren de poorters, de mensen die in een stad woonden. Je moest officieel het poorterschap aanvragen. Op het platteland was iedereen ingezetene. Daar was geen verschil.
In 1810 werd de sinds 1795 Bataafse Republiek ingelijfd bij het Koninkrijk Holland en golden de Franse wetten. In 1815 werd tijdens het Congres van Wenen Noord- en Zuid-Nederland (= Brabant en België) samengevoegd tot het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden onder koning Willem I. Het begrip Nederlandsche volk werd voor het eerst geïntroduceerd in de Grondwet van 1814. Daaronder werden alle ingezetenen verstaan van de negen provincies die tot het grondgebied van Nederland behoorden. Verder werd in de Grondwet bepaald dat ook genaturaliseerde vreemdelingen tot de Nederlanders werden gerekend. Alleen de Nederlanders die in Nederland waren geboren, konden zich echter verkiesbaar stellen voor de Staten-Generaal.
Om een openbare functies uit te oefenen moest je een geboren Nederlander zijn. Waren je ouders in Nederland geboren en woonde je in het buitenland, dan kon je via een brief naturalisatie aanvragen. Kreeg je je naturalisatie dan nog kon je niet in de hoogste ambten terecht komen.
Dan moest je een brief aan de koning sturen met het verzoek Nederlander te worden. De koning werd geadviseerd door de commissaris-generaal (minister) voor de Justitie. Die onderzocht de persoon in kwestie bij anderen en gaf het resultaat door aan de koning. Hieruit volgde eventueel een Koninklijk Besluit dat je het Nederlanderschap kreeg.
Na 1850 bepaalde een nieuwe wet hoe dit Nederlanderschap te verkrijgen. De grondslag was dat de ouders Nederlander moesten zijn die in Nederland wonen of zij die 23 jaar en ouder zijn, in Nederland geboren uit niet hier wonende ouders en die hier zich wilde vestigen.
Het derde criterium was dat je 23 jaar en ouder bent en al zes jaar wonend in Nederland en het voornemen hebt hier te blijven wonen.
In 1892 kwam een nieuwe wet: De Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap.
In artikel 5 werden de regels genoemd:
Onze Minister van justitie kan op verzoek het Nederlanderschap verlenen aan een persoon die:
a. te eniger tijd het Nederlanderschap dan wel de staat van Nederlands onderdaan niet-Nederlander heeft bezeten, meerderjarig is in de zin van de Nederlandse wet en ten tijde van de indiening van het verzoek woonplaats of werkelijk verblijf in het Koninkrijk heeft;
b. in het Koninkrijk is geboren, de leeftijd van een en twintig jaar wel, doch die van vijf en twintig jaar nog niet heeft bereikt en sedert zijn geboorte woonplaats of werkelijk verblijf in het Koninkrijk heeft gehad;
c. in het Koninkrijk is geboren, de leeftijd van vijf en twintig jaar nog niet heeft bereikt, sedert zijn geboorte zonder, dan wel van onbekende nationaliteit is en gedurende een tijdvak van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek woonplaats of werkelijk verblijf in het Koninkrijk heeft gehad;
d. buiten het Koninkrijk is geboren uit een Nederlandse moeder, de leeftijd van vijf en twintig jaar nog niet heeft bereikt, sedert zijn geboorte zonder, dan wel van onbekende nationaliteit is en gedurende een tijdvak van ten minste drie jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek woonplaats of werkelijk verblijf in het Koninkrijk heeft gehad;
e. minderjarig is in de zin van de Nederlandse wet, gedurende ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek woonplaats of werkelijk verblijf in het Koninkrijk heeft gehad en wiens moeder de Nederlandse nationaliteit bezit, indien zijn vader overleden of wettelijk onbekend is of indien het huwelijk waaraan hij de staat van wettig kind ontleent, is ontbonden of nietig verklaard.
Met het intreden van de meerderjarigheid in de zin van de Nederlandse wet verliest het kind het Nederlanderschap door binnen een jaar daarna zijn wil daartoe te kennen te geven aan de bij artikel 12a bedoelde autoriteit tenzij het daardoor staatloos wordt;
f. de echtgenote of echtgenoot is van een Nederlandse man of vrouw die na het huwelijk het Nederlanderschap heeft verkregen;
g. de echtgenote of echtgenoot is van een persoon als bedoeld onder a, b, c of d van dit artikel, die tegelijk met haar man of zijn vrouw om naturalisatie verzoekt.
Indien het verzoek een minderjarige betreft, dient dit te worden gedaan door degene die het gezag over hem uitoefent.
Wijst Onze Minister een verzoek als bedoeld in het eerste lid af, dan zendt hij een met redenen omklede beschikking aan de verzoeker en deelt hem tevens mede op welke wijze hij tegen de beslissing in beroep kan gaan.
zijn de eisen voor naturalisatie de volgende:
Nederlanderschap door naturalisatie
Om in aanmerking te komen voor naturalisatie moet u aan de volgende voorwaarden voldoen:
U moet meerderjarig zijn.
Er mogen geen zogenaamde bedenkingen zijn tegen uw verblijf voor onbepaalde tijd.
U bent in het bezit van een niet-tijdelijke verblijfsvergunning.
U moet ten minste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek uw hoofdverblijf hebben gehad in Nederland.
U moet ingeburgerd zijn in de Nederlandse samenleving.
U moet afstand doen van uw oude nationaliteit. Dit hoeft niet als u geen afstand kan doen van uw oude nationaliteit. Dat is bijvoorbeeld het geval als u de Marokkaanse nationaliteit heeft. Ook hoeft u geen afstand te doen van uw nationaliteit wanneer u een erkend vluchteling bent.
Een kind kan ‘mee-genaturaliseerd’ worden met de vader of moeder.
De volgende Stamgenoten werden genaturaliseerd
1872: Andreas Vanweersch, geboren 6 november 1806, (Wittemse Tak)
1882: Ida Maria Vanweersch, geboren 8 februari 1866, (Wittemse Tak)
1885: Joannes Joseph Van Weersth, geboren 31 mei 1849, (Simpelveldse Tak)
1898: Mathias Joseph Vanwersch, geboren 8 januari 1857, Losse Takken 3
1900: Peter Joseph van Wersch, geboren 19 juli 1878, (Kerkraadse Tak)
1903: Joannes Caspar van Wersch, geboren 17 oktober 1842, (Kerkraadse Tak)
1909: Mathijs Joseph Von Wersch, geboren 16 december 1871, (Heerlense Tak)
1911: Herman Jozef Vanweersch, geboren 18 april 1863, (Kerkraadse Tak)
1911: Willem Hubert Vanwersch, geboren 6 januari 1862, (Simpelveldse Tak)
1918: Franz van Weersth, geboren 4 augustus 1869, (Simpelveldse Tak)
1919: Barbara van Weersth, geboren 24 juli 1904, (Simpelveldse Tak)
1922: Maria Gertrud van Weersth, geboren23 november 1902, (Simpelveldse Tak)
1926: Ida Josepha Van Weersth, geboren 20 maart 1901, (Simpelveldse Tak)
1929: Maria Elisabeth van Weersth, geboren 9 november 1905, (Simpelveldse Tak)
1930: Leonard Van Wersch, geboren 3 september 1899, (Kerkraadse Tak)
1936: Frans van Wersch, geboren 30 januari 1885, (Teuvense Tak)
1949: Alois Leonard van Weersth, geboren 30 juli 1907, (Simpelveldse Tak)
1953: Karl Heribert van Wersch, geboren 30 januari 1885, (Teuvense Tak)
Bronnen: Naturalisaties in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw, Jos van den Borne in het Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, deel 46, 1992, pagina 209-246
www.judex.nl
Loyaliteit en Nederlanderschap, Marij Leenders in Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2007, pagina 57-68