Genealogische website Warsage

a j m van weersAugustinus Joseph Marie (Guus) van Weers werd op 11 april 1930 in Den Haag geboren als vijfde kind van Bram van Weers en Cato Halleen. Zijn ouders hadden elkaar op de Gemeentelijke Gasfabriek van Den Haag ontmoet waar zij allebei schrijver waren (administratief medewerker). In 1938 was Bram (Guus’ vader) betrokken bij een cursus wijsbegeerte. Die organiseerde thuis ook diverse lezingen. Hoewel Guus van Weers nog jong was, trok hem die bijeenkomsten aan. Het zou voor hem later een stimulans zijn om eerst pater Assumptionist te worden.


Maar eerst hielp hij mensen getuige deze advertentie uit 1950. Guus was toen 20 jaar.guus van weers

In 1955 werd hij als frater in Bergeyk tot priester gewijd. Zijn eerste heilige mis was op 22 juli 1956 in de kerk van de H. Teresia van het Kind Jezus in Den Haag en ‘s-middags om vier uur een danklof. Hij volgde vervolgens aan de universiteit van Nijmegen de opleiding Wijsbegeerte waar hij in juli 1958 promoveerde. Daarnaast volgde de studie Theologie. In 1958 was hij  een van de moderatoren (bestuurslid) van Stichting Verenigde Studenten in de Theologische Faculteit in Nederland. Hij werd, volgens het jaarboek van de Gereformeerde kerken in Nederland, pater H.J.M. van Weers genoemd. In 1959 stond het goed: A.J.M. van Weers.

1966/1967

Hij schreef vele artikelen kranten en tijdschriften over het geloof en in juli 1967 over het congres van de Wereldraad van Kerken in de (toen nog katholieke) Volkskrant. De titels van zijn stukken luidden:

Vaticaan en Wereldraad groeien naar elkaar toe. / Congres van Wereldraad: Techniek bevrijdend en vernietigend. / Congres Wereldraad: Christen verplicht tot sociale revolutie. / Pleidooi voor Wereldraad: Christendom heeft revolutieleer nodig. / Kerk moet kernoorlog duidelijk veroordelen. / Grote taak voor kerk in arme landen.

Zo ook voor het tijdschrift Streven van oktober 1967. Daar stond bij de auteurs: Drs. A.J.M. van Weers, geboren in 1930. Studeerde filosofie en theologie in Bergeijk, Nijmegen, Rome en Bazel. Doceert thans theologie aan het Theologisch Instituut te Eindhoven. Is lid van de commissie voor sociale zaken van de oecumenische raad van kerken in Nederland. Adres: Hof 57, Bergeijk (N.B.). In de Volkskrant schreef hij in maart 1967: Theologie van de revolutie komt laat van de grond.

1968

Guus schreef een artikel in het progressief katholiek maandblad Te Elfder Ure over kerk en samenleving, dat ongeveer begint met deze zin: Het kerkprobleem is typisch een kwestie, welke nog opgelost moet worden, maar toch ervaren wordt als behorend tot een voorbij tijdvak. Het is een erfenis, die we moeten aanvaarden, zonder de voorwaarde van boedelbeschrijving te kunnen stellen. We moeten er de konsekwenties van dragen, maar onze eigenlijke problemen liggen elders.
Hij was toen verbonden aan de rooms-katholieke theologische opleiding in Eindhoven.

 

1972

oikoumeneHij is directeur van de Haagse Sociale Academie, ook wel Haagsche Sociale Academie, gevestigd aan de Saffierhorst 105 in Den Haag. Dat was een sociaal medische kaderopleiding voor leidinggevende functies in de gezondheidszorg. Hij gebruikte het logo van Oikoumene.

1973

7-sept-1973

In 1973 schreef hij in de Heraut: 

KATHOLIEK IS HET geloof van een plaatselijke kerk, die bij al haar eigenheid ervan overtuigd is, dat een gemeenschappelijke grondhouding haar verbindt met andere plaatselijke kerken.
Katholiciteit getuigt van het vertrouwen dat wezenlijke trekken van een geloofshouding geschikt en goed zijn voor mensen van verschillende tijden, landen, klassen, culturen, wereldbeschouwingen, leeftijden en maatschappijvormen.
Katholiek is een kerkstructuur, waarvan het centrum op harmonieuze wijze met de secties of wijken in verbinding staat, ervoor zorgend dat deze tot hun recht komen en hun bijdrage aan het totaal kunnen leveren. Katholiciteit geeft de overtuiging weer, dat het mogelijk is een gesprek te voeren over de hoofdzaken van het menselijk bestaan en daarbij woorden en formules te gebruiken, waarin de afzonderlijke gelovigen zich herkennen.
Katholiciteit is, kortom, een woord, dat onze aandacht richt op de werkelijkheid van het geheel en zijn delen en op de betrekkingen van het geheel met wat daarbuiten is.

Spreken

Het katholiserend gesprek heeft niet zonder meer de eenheid ten doe, maar is een zoeken naar de rijkdom van de gemeenschappelijke oergrond van ons geloven in een poging de ander tot zijn recht te laten doen komen. Voorwaarden voor een dergelijk gesprek zijn in elk  geval, dat bij de betrokken partijen een beleefde geloofshouding aanwezig is, dat ze bereid zijn en in staat zijn te luisteren naar de ander, en… dat er gesproken wordt. De slogan van de zwijgende meerderheid die ophet ogenblik favoriet is, gaat hier beslist niet op. Een in woord en daad zwijgende meerderheid kan van alles betekenen, maar in elk geval niet, dat men katholiserend bezig is.
A. J. M. VAN WEERS

1989

In 1989 kreeg hij de driejaarlijkse Prix Emmanuel Mounier op het gebied van wijsbegeerte. Hij kreeg die vanwege zijn studie “Staat en persoon, de politieke filosofie van Emmanuel Mounier.” Die was de grondlegger van het filosofisch tijdschrift Esprit. In het Vrije Volk stond toen dit artikel:

 

vrije-volk-5-aug-1989

‘Een filosoof moet zich met politiek bemoeien’

Hoge internationale onderscheiding, Prix Emmanuel Mounier, voor Rotterdamse filosoof dr. A. J. M. van Weers

Door Henk Drent

 

Een internationale Franse onderscheiding, de driejaarlijkse Prix Emmanuel Mounier, is toegekend aan de filosoof dr. A.J.M. van Weers (59), die sociale en politieke filosofie doceert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij publiceert onder meer over verantwoordingsprocessen (bijv. van politici en bedrijven tegenover de samenleving) en over de verzorgingsstaat. Hij was onder meer directeur van de Sociale Academie in Den Haag. 

 

Voor het eerst is de prijs (eerder voor Jacques LeGoff, Frans historicus en bestseller auteur) toegekend voor een Nederlandstalige studie. Titel: ‘Staat en persoon, De politieke filosofie van Emmanuel Mounier.’ Mounier, de in 1950 overleden grondlegger van het politiek culturele tijdschrift Esprit, ontwikkelde belangrijke ideeën over de betrokkenheid van de mens (politiek engagement) en over het ‘personalisme’, een denkrichting die individualisme ver  werpt en de mens ziet in samenhang met de samenle  ving. Het personalisme inspireerde in de ja  ren dertig in Frank  rijk het verzet te  gen de bestaande (rechtse) orde. In Nederland lag het ten grondslag aan het denken over de samenleving na de oorlog; onder andere bij de oprichting van de PvdA (Schermerhorn, Banning). Ook bevrijdingsbewegingen in Latijns Amerika en de Poolse vakbond Solidariteit ontlenen er inspiratie aan.

Een gesprek.

 VOORSCHOTEN — „Zal ik die maar opzij zetten” vraagt hij aan de fotograaf, wijzend op de chocoladecake (van zijn vrouw). „Eten past niet goed bij een filosoof. Filosofen eten immers niet.” Het grapje lijkt enige onwennigheid te camoufleren. Bovendien is het geen grapje. Het klopt met de eerste indruk: niet bepaald een Bourgondiër. Zijn plakje cake heeft iets van een ontsporing. Wel veel koffie. Maar ter zake.

 

Wat doet een filosoof?
Van Weers: „Een filosoof pleegt een soort van verzet tegen waarden en normen die door de meeste mensen klakkeloos worden overgenomen omdat het ‘nou eenmaal zo is’, omdat het ze zo is geleerd. Dus tegen het mythische denken; tegen normen die opgelegd worden op ‘gezag der vaderen’, door vorige generaties. Het feit dat iets bestaat geeft het nog geen bestaansrecht. Neem de van zelfsprekende aanvaarding van techniek. lets dat maakbaar is, hoeft nog niet toelaatbaar te zijn. Moet de mens alles wat hij kan ook doen! De filosoof verzet zich ook tegen willekeur van machthebbers. Feitelijk doet hij drie dingen: definiëren, daarover opvattingen geven en argumenten vóór of tegen die opvattingen.” „ledereen is wel een beetje filosoof; zet soms spontane gedachten in een breder verband. Vragen over het ‘waarom’ en het ‘zijn’ van dingen en gebeurtenissen. Maar (grijnzend) een beroepsfilosoof houdt zich daar  mee bezig dankzij de belastingbetaler. De echte opgave voor filosofen is om min of meer fundamentele vragen te stellen en te beantwoorden.”

 

Wat voor nut heeft de samenleving van filosofen?
„Ik beperk me tot mijn terrein: sociale en politiek filosofen. Die toetsen opvattingen van politici aan beginselen. Neem de gezondheidszorg met vragen over reageerbuis babies, genetische manipulatie of euthanasie. Medisch ethische commissies toetsen die aan normen van beschaving. Daar zitten ook filosofen in. Zij helpen bij gedachtenvorming. Ik heb dat geprobeerd in ’84 in Maastricht, met een internationaal congres over de verzorgingsstaat. Daar namen voorname  lijk filosofen deel.”

 

Zijn filosofen wat vroeger de wijze mannen in de dorpsgemeenschap waren?
„Nee, want filosofie is een anti autoritaire activiteit. lets is niet waar omdat Hegel, Kant of wie dan ook iets heeft gezegd. lets is alleen waar omdat de gronden die zijn aan  gevoerd, de toets der kritiek doorstaan. Filosofie zou anoniem moeten worden bedreven. Om te verhinderen dat mensen iets aannemen op gezag van iemand. Filosofie is bij “uitstek democratisch.”

Hoe wordt het werk van een filosoof getoetst?
„Het is als het verschil tussen een amateur en een beroepspianist. Hoe beoordeel je dat? Een filosoof probeert zo te formuleren dat een ander kan beoordelen of iets aanvaardbaar is. Een filosoof probeert zich in beginsel uit te spreken voor een zo breed mogelijk publiek. Hij is altijd in discussie met denkbeeldige critici van zijn gedachten. ledereen mag corrigeren. Dat is het verschil met religieuze groepen. Die verantwoorden zich alleen tegenover gelovigen.”
„Ik werk nu mee aan een onderzoek over ‘het denken van de ander’. Ik ga daarbij na hoe mensenrechten in de islam gefundeerd worden. Dit onderwerp is voorgesteld door een hoogleraar. Die brengt onderzoekers bij  een. Dan wordt het project voorgesteld aan een commissie en vervolgens aan de faculteitsraad. Als het aanvaard is, wordt het ‘beschermd’: dan mag je er vijf jaar aan werken. Daarna wordt het beoordeeld, of er voldoende publikaties zijn, enz.”

 

Uw bekroonde studie gaat over het ‘personalisme’ van Mounier. Wat is dat?
„Een definitie van ‘personalisme’ wees Mounier af omdat het volgens hem een voortdurend proces is, waarin opvattingen elkaar ontmoeten en deels kruisen. De visie van Mounier komt er op neer dat de Renaissance moet worden overgedaan. Omdat er toen iets fout is gegaan, wat ook nu nog doorwerkt in crises. Kern daarvan is dat de mens is verindividualiseerd. Hij wordt niet meer gezien en behandeld in zijn natuurlijke relaties: in zijn gezin, in de economie, in zijn opvoeding, enz. Ons menszijn wordt beperkt, verarmd. Tot getal gemaakt en daar  door inwisselbaar: één van velen. Door de politiek en de economie, eigenlijk door de hele cultuur. De mens moet in zijn relaties worden hersteld; weer de kans krijgen om zich daarin te ontplooien.”

 

Welke uitweg biedt Mounier?
„Eén van de conclusies waar hij toe kwam is dat je je moet engageren. Wel ‘vuile handen’ moet maken. Pijnlijk voor hem om  dat hij schone handen wilde houden. Door zich niet met politiek te bemoeien. Hij wilde een morele revolutie, een soort ‘bezint eer gij begint’: eerst van alles bestuderen zodat je weet wat er moet gebeuren. Pas daarna handelen. Maar Mounier is daarbij achterhaald door het leven: doordat in ’36 het Front Populaire opkwam, het linkse Volksfront; en in Spanje ultra rechts: het fascisme van Franco.” „De Spaanse personalist José Miguel de Semprun y Gurrea (vader van de huidige Spaanse minister van cultuur, Jorge Semprun; HD), die zaakgelastigde in Den Haag was geweest, eiste in 1938 van Mounier dat hij stelling nam. Mounier koos: tegen Franco’s fascisme in Spanje. En voor het socialistische Front Populaire in Frankrijk. Hij moest dat dus verantwoorden tegenover zichzelf. Zijn conclusie luidde: je bent als mens niet vrij om te kiezen. Je móet kiezen. Je bent niet vrij om je te engageren. Je bént geëngageerd. Je staat in een wereld, in bewegingen waar je geen greep op hebt. Je kunt de kaarten niet zelf schudden. Je moet partij kiezen. Al kun je volgens hem wel proberen er het beste van te maken.”

Variant op: al bemoei jij je niet met politiek, de politiek wel met jou.
„Ja, bovendien: je leeft op een bepaalde plek in de samenleving. Die moet je innemen. Niet alleen door je politiek te engageren. Maar door bereid te zijn de relaties aan te gaan, te accepteren, die je opgedrongen zijn, waar je niet buiten kunt; zoals je gezin. Om die relaties zo humanitair mogelijk te maken. Maar niet individualistisch. Personalisme verwerpt het individualisme, dat volgens hem de cultuur, economie en politiek van de jaren dertig volgde.”

De vergelijking met nu dringt zich op: de individualisering neemt toe. Zie de eenpersoons huishoudens. Waar wringt personalisme met individualisme?
„Vooral in het ontkennen van de relaties, de betrekkingen zonder welke de mens niet volwaardig kan bestaan. Mounier, die wat anarchistisch beïnvloed was, vond wel dat dit het best in kleine groepen kan. Hij was iemand die op dit moment in zijn geest denkt, zoekt naar het humane in alle maat  schappelijke stromingen. Minder naar de verschillen. Neem bijvoorbeeld het liberale gezegde: ‘De mens is vrij tot zover hij de vrijheid van de ander niet schaadt’. Daar zit iets humaans in. De morele impulsen achter het socialisme hoef ik niet toe te lichten. Die zijn onbetwist.”

 

Dat is wat christenen en socialisten, CDA en PvdA, zou moeten verbinden.

„Ja, dit is één van de aanleidingen om te zeggen: wat ons ontbreekt is een Nederlandse politieke filosofie. Filosofen die zich bemoeien met politiek.”

Is onze cultuur de oorzaak? Geen volk van filosofen, maar van kooplui?
„Meer van predikanten. Wij hebben wel filosofen van betekenis gehad, maar we luisterden meer naar onze theologen. Veel Nederlandse denkers zijn in de theologie beland, gezien onze religieuze verzuiling. Ook ons kleine taalgebied is geen excuus. Dat heeft ons immers niet verhinderd om theologische literatuur in grote hoeveelheden te produceren.”

 

Het ‘vuile handen maken’, betekent ook stemgedrag. Wat zou Mounier nu in Nederland hebben gestemd?
„Stemgedrag ja, maar wetend dat je nooit voor een volmaakte partij kiest. Je moet je prioriteiten stellen. Ik heb nooit socialistisch gestemd, maar Mounier zou dat hebben gedaan. Zonder twijfel. Hij zou nooit christen democratisch hebben gestemd.”

 

 Wat stemt u wel?
„Meestal CDA. Ook wel eens DS ’70, de partij van Drees jr. Mounier zou mij daar overigens niet om veroordelen. Hij stond open voor allerlei opvattingen. Hij zou wel van mij gedacht hebben: hé, een achterblijvertje. Overigens kom je via het personalisme niet uit bij één bepaalde partij.”

 

Waarom de afwijzing van Mounier van de christen democratie?
„Hij vond dat christenen zich politiek niet moesten isoleren, zich niet uitsluitend op religieuze basis politiek moesten organiseren. Omdat het in de politiek gaat om fundamentele veranderingsprocessen, zoals nu in Polen en Latijns Amerika, en voor en direct na de oorlog in Frankrijk. Juist op zulke momenten vragen denkers zich immers af: hoe red je de mens; welke plaats geef je de mens in datgene wat je wilt. Zoals we ons ook nu weer kunnen afvragen: bevinden we ons in een crisis?”

 

In de milieudiscussie zijn we bezig de crisis te definiëren. Als een hiaat in het economisch denken. Ook een kwestie van de mens en zijn omgeving. Zo bezien een personalistische benadering.
„Ik denk ook aan de onderklasse in de samenleving; een fundamenteel probleem. Je kunt echt van een crisis spreken. Ikzelf heb een inkomen, een baan en bijbehorende sociale ontplooiing. Maar honderdduizenden mensen niet. En zelfs dat uitzicht ontbreekt; ook voor hun kinderen. Als personalist moet je je afvragen: hoe betrek je deze groep weer in de samenleving en in de economie.”

 

Zo te horen staat u dichter bij de PvdA dan bij het CDA.
„Ik zeg niet dat ik daar nooit op zal stem  men. Je moet iedere keer opnieuw kiezen. In de jaren zeventig kwam de PvdA mij niet zo geloofwaardig voor als het CDA, ook door de agressieve toon indertijd. En de laatste jaren boeit mij de gedachte in het CDA over een ‘verantwoordelijke samenleving’. Dat mensen meer verantwoordelijk moeten zijn voor elkaar. Daarom hecht ik ook aan sterke vakbonden. Erg belangrijk naast de rol van de werkgevers.”

Sterke vakbonden en zorg voor de onderklasse. U versterkt de argumenten om PvdA te stemmen. Zeker als u kijkt naar de politieke praktijk. Mounier zei toch: niet de intenties van iemand tellen, maar zijn daden.

„Dat zei hij inderdaad. Maar ik geloof niet datje op grond van het personalisme tot een keus voor PvdA of CDA komt. Nog een belangrijk argument, gezien mijn religieuze komaf (Van Weers zit in de sectie Sociale Vragen van de Raad van Kerken, HD) geef ik de voorkeur aan het CDA dat zijn opvattingen toetst aan de bijbel. Ook legt het CDA minder nadruk op de rol van de staat.”

 

 

Dat laatste doet de PvdA ook minder dan vroeger. En waarin verschilt de zorg voor de zwaksten bij de PvdA principieel van christelijke naastenliefde? Weer dat punt van Mounier: kijk niet naar intenties maar naar daden.

„Misschien speelt mijn wantrouwen uit de zeventiger jaren tegen de PvdA nog een rol. Je stemt niet iedere keer heel bewust. Soms ook emotioneel.”

 

 

Geen wetenschappelijke houding: je stemgedrag door emotie laten bepalen.

„Waarom niet? CDA staatssecretaris Dees zei laatst dat hij een kick krijgt van besturen. Nou, dat kan. Doorslaggevend is dat je je handelen laat toetsen.”

Dat probeer ik door mijn vragen aan u. Het was toch het CDA dat de koppeling tussen uitkeringen en lonen doorsneed.
Na enig nadenken over de juiste formulering, zegt hij: „Naar mijn gevoel ging het om de keus tussen een politiek die er naar streeft meer mensen een plaats in het produktieproces te geven, onder meer door inkomensverlaging, en een politiek die bij voorbaat zegt: uitkeringen en lonen moeten hoe dan ook gekoppeld blijven.”

„Ik was bijna zelf werkloos geweest. Als de plannen van minister Deetman waren doorgegaan was Filosofie aan de Erasmus Universiteit wegbezuinigd. Gelukkig ging dat niet door. Maar toen ik dat besefte, drong de ernst van werkloos zijn pas goed tot me door. Ik kan me nu de weelde veroorloven om rationeel, maar niet afstandelijk, over een vraagstuk na te denken.”


Rationeel denken & emotioneel stemgedrag. Ziedaar precies het dilemma van Mounier vóórdat hij door de opkomst van de ultra rechtse Franco en links Frankrijk gedwongen werd te kiezen (‘vuile handen te maken’). Ziedaar de lastige paradox die blijkende populariteit van Mounier in de historie verhinderde, maar tegelijkertijd zijn filosofie steeds weer doet opduiken.

Achterblijvertje
Van Weers zal de Prix Emmanuel Mounier komend najaar krijgen uitgereikt in de bibliotheek van Mounier in Chatenay Malabry, een zuidelijke voorstadje van Parijs.

FOTO NIELS VAN DER HOEVEN
Dr.A.J.M.van Weers: „Een filosoof pleegt een vorm van verzet. Tegen het vanzelfsprekende. En tegen willekeur van machthebbers.’
bron: Het Vrije Volk  5 augustus 1989.

1989

guus-van-weersHoge onderscheiding voor filosoof v. Weers.
VOORSCHOTEN (ANP) – De filosoof dr. A.J.M. van Weers (59) uit Voorschoten is de Prix Emmanuel Mounier 1989 op het gebied van de wijsbegeerte toegekend. Het is een hoge internationale driejaarlijkse prijs, waaraan ook een geldbedrag is verbonden. Hij wordt dit jaar in Parijs uitgereikt.

Van Weers krijgt de onderscheiding voor zijn studie “Staat en persoon, de politieke filosofie van Emmanul Mounier”. Mounier was grondlegger van het toonaangevende politiek-culturele tijdschrift Esprit. Van Weers verklaart de politieke dimensie van het personalisme en beschrijft de invloed die Paul Ludwig Landsberg hierop had.

 

Personalisme
Het personalisme plaatst de mens in samenhang met zijn samenleving. Deze denkrichting ligt in ons land ten grondslag aan onder meer de oprichting van de PvdA. Het concilie Vaticanum II en de bevrijdingsbewegingen in Latijns-Amerika zijn erdoor be-invloed. Personen rond Lech Walesa ontlenen er nu hun inspiratie aan.

Van Weers doceert aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam sociale en politieke filosofie en publiceert onder andere over theologische vraagstukken en veranderingsprocessen in de samenleving. Hij adviseert onder meer de Raad van Kerken en de Katholieke Raad voor Kerk en Samenleving. In 1984 organiseerde hij in Maastricht een congres over de verzorgingsstaat.

De Prix Emmanuel Mounier is toegekend door een college dat bestaat uit: de filosoof Paul Ricoeur, de eerder met de prijs onderscheiden historicus Jacques le Goff, de econoom Henri Bartoli, oud-hoofdredacteur van Esprit Jean Marie Domenach en psycholoog Paul Fraisse.

Bron: Katholiek Nieuwsblad 18 juli 1989

Prijs Voorschotense filosoof voor studie Emmanuel Mounier

Personalistisch denken blijvend actueel

Guus van weersVOORSCHOTEN .,Wie zijn gemoedsrust niet verliest bij de gedachte aan het ontstaan van een onderklasse in de samenleving – bij het zien van de uitzichtloze positie waarin veel nietwerkers verkeren – kan niet beweren dat hij deze mensen als mede-personen aanvaard heeft. Het kwade geweten is de beste manier om de wanordes in de maatschappij te ontdekken en de drijfveer bij uitstek om er iets aan te willen doen. Dat wordt bedoeld met ..zich engageren”.

 

Met dit voorbeeld wil de Voorschotense filosoof dr. A.J.M. van Weers aangeven hoe het personalisme van de Franse katholieke filosoof Emmanuel Mounier (1905 – 1950) actueel is. Van Weers, docent sociale en politieke filosofie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, kwam In het nieuws vanwege een Internationale onderscheiding die hij heeft ontvangen voor zijn boek “Staat en persoon. de politieke filosofie van Emmanuel Mounier”.

De driejaarlijkse ..Prix Emmanuel Mounier” werd toegekend door een raad bestaande uit onder andere de filosoof Paul Rlcoeur en de historicus Jacques le Goff. Het is voor het eerst dat de prijs wordt gegeven voor een Nederlandstalige studie.

 

Het personalisme – bij velen bekend via het blad Esprit en namen van Nederlanders als Kohstamm en Banning – is volgens Mounier geen ,systeem”, maar meer een “beredeneerde inspiratie”, zegt Van Weers. Die inspiratie betreft de mens als persoon. Dat is de mens in zijn relaties, in de gemeenschap. Het gaat om de volwaardige mens, niet de als individu vereenzaamde en verarmde mens. Het individu staat uiteindelijk alleen op de wereld, wordt als een verlengstuk van apparaten, is een nummer in de massa, kan willekeurig door een ander vervangen worden. Het personalisme komt op voor de oorspronkelijkheid van de mens en verzet zich tegen alles wat daaraan iets afdoet.

 

Men vindt personalisten op allerlei terrein: politici, pedagogen, geestelijken, schrijvers. Op het Tweede Vaticaans Concilie was de invloed van het personalisme merkbaar, meent Van Weers. Het Concilie wilde geen definitieve, allesomvattende theorieën presenteren, maar de tekenen van de tijd begrijpen en interpreteren. Daarbij had men de mens als persoon op het oog, de mens in gemeenschap met anderen, de mens als onvervangbare waarde, de hele mens.

 

Bij allerlei groeperingen in Latijns-Amerika speelt het personalisme een belangrijke rol; hetzelfde geldt voor vakbondsmensen in Polen, in en rond Solidaridad. De ideeën van Mounier blijken ook hen te inspireren in hun strijd voor erkenning van arbeidersrechten en voor mogelijkheden om zich als arbeider tot “persoon” te kunnen ontwikkelen,

Frankrijk
Het personalisme is ontstaan in de jaren dertig in Frankrijk en de beweging wordt ook door die context gekenmerkt. Allerlei mensen, groepen en organisaties dikwijls voorzien van eigen tijdschriften, kwamen in verzet tegen het gekonkel en de onmacht in de Franse politiek. Politici waren verwikkeld in dubieuze affaires. Een krachtig beleid bleek onmogelijk, politici durfden geen ingrijpende beslissingen te nemen. Het ene kabinet na het andere kwam ten val en politici werden ervan beschuldigd feitelijk onder een hoedje te spelen met misdadigers.

 

Emmanuel Mounier was een van degene die zich verzette tegen deze gevestigde wanorde. Hij bepleitte een nieuwe orde waarin de mens als persoon tot zijn recht kon komen. Van meet af aan betrok hij niet-katholieken bij zijn beweging: protestanten maar ook socialisten. Samen verzetten ze zich tegen de tijdgeest en samen zochten ze naar een gemeenschappelijke noemer. Hoewel Mounier linkse sympathieën had, schroomde hij aanvankelijk zich daadwerkelijk in de concrete politiek te mengen. Zijn streven was een morele revolutie. Wat de moraal van die ..revolutie” moest  zijn, daarover moest eerst goed worden nagedacht. Zo ontstonden er studies over de geneeskunde, de vrouw,  het kolonialisme en allerlei andere maatschappelijke aspecten. Met de resultaten van die studies, de theorie, zouden mensen de praktijk tegemoet kunnen treden en proberen de omstandigheden  aan die theorie aan te passen. Het kwam er op neer dat men voorlopig niets deed.

Keuze
Spaanse personalisten die verwikkeld waren in de burgeroorlog dwongen Mounier echter tot een politieke positiekeuze. Bovendien werd zijn afwachtende houding ondermijnd door het denken van een briljante Duits-joodse filosoof Paul-Ludwig Landsberg. Deze had gestudeerd bij Husserl en Scheler en heeft een grote invloed gehad op de ontwikkeling van Mounier. Landsberg vond dat het niet aangaat eerst de theorie te formuleren om die vervolgens toe te passen op de praktijk. Aan de situatie moeten zowel theorie als keuzen worden ontleend. Dat betekent de erkenning dat de theorie vaak gebrekkig en de keuzen niet volmaakt zijn; men moet in de politiek dikwijls vuile handen maken. Het betekent ook de erkenning dat de marges om de  situatie te veranderen smal zijn.

 

In het denken van Mounier sinds 1937 speelt die zienswijze een belangrijke rol. Niet meer “bezint eer gij begint”, maar durf je voor een onvolmaakte zaak te engageren, probeer in een gegeven situatie met de beschikbare gegevens de best mogelijke keuzen te maken. Ook al besef je dat je achteraf zult lijden vanwege die keuze.

 

In 1938 spreekt Mounier zich uit over een zeer concreet politiek onderwerp: het verdrag van München, waarbij belangrijke delen van Tsjechoslowakije worden overgedragen aan Duitsland.

Mounier beoordeelt de situatie in Europa onder de dreiging van het nationaal-socialisme als te ernstig om nog te kunnen geloven in pacifisme. Die  uitspraak betekende nogal wat, want Mounier en zijn blad ..Esprit” waren tot dan toe uitgesproken pacifistisch.

In de Tweede Wereldoorlog stond Esprit onder censuur en werd uiteindelijk verboden. In het gijzelaarskamp St. Michielsgestel werd het personalisme voor Nederland geïntroduceerd door Henri Brugmans. Na de oorlog inspireert het personalistisch denken allerlei mensen in zowel de KVP als in de Partij van de Arbeid.

 

Van Weers herinnert eraan dat het personalisme een belangrijke bijdrage heeft geleverd in de totstandkoming van die laatste partij. Het vervulde een brugfunctie tussen de mensen die voortkwamen uit verschillende partijen en christelijke of humanistische overtuigingen.

Na 1945 had het personalisme in Frankrijk de wind niet mee: aanvankelijk was het een modeverschijnsel (iedereen is personalist). Toen Sartre invloed kreeg werd “iedereen” existentialist. Nadien kwam het structuralisme op dat mensen laat verdwijnen in systemen en, tenslotte, de actualiteit van de naoorlogse dekolonisatie had meer aandacht voor volkeren dan voor personen.

 

De “opdracht” van het personalisme is actueel, vindt Van Weers. Steeds wanneer er in de samenleving belangrijke beslissingen moeten worden genomen, vooral wanneer er sprake is van een crisissituatie, blijken personalistische ideeën van belang.

Er is ook alle aanleiding, om de persoon in z’n eigenheid en in z’n relaties te “beschermen”. Met name de techniek dreigt de totaliteit van het menselijk bestaan te versmallen en daardoor tot een dehumaniserende kracht te worden. Tegelijkertijd is er de eis om samen met mensen van andere achtergrond te komen tot gemeenschappelijke keuze die tot op zekere hoogte ook gezamenlijk verantwoord kunnen worden. Van de opvattingen waarover men het eens is, zou een lijst kunnen worden opgesteld.

 

Die “spil” van ideeën en inspiraties, afkomstig uit diverse stromingen, kan van grote betekenis zijn, constateert Van Weers. De proclamatie van mensenrechten bijvoorbeeld is een vrucht van die gemeenschap van mensen en ideeën. Maar met alle denken over de mens loopt uit op het formuleren van mensenrechten. Dat moet ook niet. Wel moet het menselijk argument steeds opnieuw doordacht en in praktijk gebracht worden. Nog te weinig wordt in allerlei politieke situaties vanuit dat denken gewerkt, aldus Van Weers. Wat dat betreft is er nog volop werk.

bron: Leidsch  Courant 25 juli 1989
tekst: Lütsen Kooistra

“Staat en persoon” door A,J.M. van Weers is uitgegeven door Eburon (Delft) en kost f 35,-

1990

In 1990 verscheen zijn derde boek: De rechten van de mens en de filosofie van de persoon, destijds te koop voor f. 12,95. In het NRC stond de volgende boekrecensie:

MENSENRECHTEN

De rechten van de mens en de  filosofie van de persoon

Mensenrechten  en andere ethische produkten van de westerse cultuur staan sinds de Rushdie-affaire weer in het middelpunt van de belangstelling. Met het doodvonnis van Rushdie werd ook het doodvonnis geveld over het ‘relativisme’. Opeens bleken veel wetenschappers en filosofen niet langer meer de critici maar juist fervente verdedigers te zijn van onze liberale en democratische verworvenheden. De rechten van de mens en de filosofie van de persoon van de Rotterdamse filosoof A.J.M. van Weers sluit naadloos aan- zonder dat er een directe link in wordt gelegd – bij alles wat er tot nu toe in verband met de Rushdie-affaire is gezegd.

 

In het eerste hoofdstuk van zijn opstel houdt Van Weers een lofrede op de mensenrechten: “Door de mensenrechten wordt de mens beschermd tegen het machtsmisbruik van de staat en zijn organen. Hun betekenis wordt zo hoog geschat, dat men ze als ‘de eerstelingen van een ethiek van de 21ste eeuw’ beschouwt.” Toch ontbreekt er volgens Van Weers in het Westen een eenduidige kijk op mensenrechten. Gezien de functie die de mensenrechten kunnen vervullen acht Van Weers het van wezenlijk belang om juist een zo groot mogelijke consensus tot stand te brengen over de ideeën aangaande de rechten van de mens. Voor de mogelijkheid van een dergelijke consensus raadpleegt Van Weers de filosofie van de Fransman Emmanuel Mounier (1905-1950), oprichter van het katholieke filosofie-tijdschrift Esprit. Mounier ontwierp in de jaren dertig een strategie waarmee in een plurale wereld consensus over iets als mensenrechten bereikt kan worden. 

 

De centrale vraag bij Mounier was: Hoe kunnen we een nieuwe wereldorde realiseren die zowel moreel als pluralistisch is? Onder de term ‘personalisme’ vatte Mounier een filosofie samen die stoelt op de gedachte dat tussen verschillende mens- en maatschappij-opvattingen overeenkomsten bestaan en onderlinge beïnvloeding mogelijk is. De theorie van het personalisme is in feite een geloof in de goede wil van mensen om naar elkaar te luisteren en van elkaar te leren, hoe verschillend zij ook zijn.
De verkondigers van het absolute gelijk, van totalitaire opvattingen, die Rushdie veroordeeld hebben tot een bestaan in de schaduw van het leven, hebben de mensenrechtendiscussie weer up to date gemaakt, omdat zij een bedreiging vormen voor diezelfde mensenrechten. Wat we met hen aanmoeten? Daar geven Mounier noch Van Weers een oplossing voor.

Roeland Dobbelaer

filosoof-van-weers

Dr. A.J.M. van Weers

Iedereen is filosoof’

door CEES DE GRAAFF
Voorschoten – Indrukwekkend kan men hem op het eerste gezicht niet noemen. Integendeel. Hij is een wat schuchtere man, tenger en vrij onopvallend.
Zelfs zijn leeftijd is moeilijk te schatten. Maar dr. A.J.M. van Weers moet het ook niet van zijn uiterlijk hebben. Zijn overtuiging put hij uit zijn denken: hij is filosoof. „Iedereen is een filosoof, hè, tenminste iedereen heeft zo zijn filosofietje”, relativeert hij in zijn woning in Voorschoten onmiddellijk „En sommige mensen krijgen de gelegenheid om er hun beroep van te maken”.

 

Vraag je hem, waarom iemand filosofie gaat studeren, dan krijg je een algemeen antwoord. Hij is iemand, die vragen letterlijk neemt. Sinds 1974 geeft dr. Van Weers college filosofie aan de Erasmus Universiteit. „Als ik naar mijn studenten kijk, zegt hij, dan vormen die een boeiend pluimage. Er zijn onder de studenten filosofie tegenwoordig heel wat ouderen, gepensioneerden of mensen, die om wat voor reden ook niet meer hoeven te werken. De ‘echte’ zijn de zoekers; mensen die niet snel tevreden zijn met een antwoord. Het zijn mensen, die zich met levensvragen bezig houden; die denken dat problemen, waarmee ze worstelen, zoniet binnen de studie worden opgelost, maar toch minstens deskundig worden besproken. En soms is dat ook: het geval”, voegt hij er lachend aan toe.
Maar vraag je hem, waarom hij filosofie is gaan studeren, dan is het antwoord heel wat minder stellig. Dr. Van Weers schuift dan wat dieper in zijn stoel, richt zijn ogen wat naar binnen en zoekt het antwoord in zijn jeugd. ,,Ik ben in Den Haag geboren, in 1930 en heb als kind de crisis tamelijk intensief meegemaakt. Niet dat wij het arm hadden, maar mijn vader werkte aan de arbeidsbeurs en daar kwamen al die drommen mensen, die werk zochten.”

Oorlogsangst
Dr. Van Weers herinnert zich de oorlogsjaren scherp. „De angst, die de mensen bij het uitbreken van de oorlog en ook later voelden, wordt in de terugblikken op de televisie zo weinig in beeld gebracht”, reageert hij met een zekere felheid. „In Den Haag kwamen massa’s vliegtuigen over en de radio deed daar nauwgezet verslag van. Ze bombardeerden de vliegvelden Ypenburg en Waalhaven. Dat was voor de mensen een enorm beangstigende belevenis. Je weet niet wat oorlog is, of bezetting betekent en dan gebeurt het je. Vier jaar lang hebben de mensen in angst geleefd. En juist die overheersende gevoelstoestand mis ik op de televisie. Er worden feiten gegeven, maar het gevoel is eruit gehaald”, Hij herinnert zich, hoe onnozel de mensen ook reageerden. „Wij woonden in een bovenhuis en tegenover ons stond een soldaat op straat naar de vliegtuigen te schieten. Op een gegeven moment stapte mijn vader ondanks alle protesten naar buiten om die man een kop koffie te brengen. Absurd eigenlijk, achteraf gezien”.

 

Het gezin Van Weers heeft de angst aan den lijve ondervonden. Vader Van Weers was op een gegeven moment overgeplaatst naar het bureau voor werkverschaffing in Duitsland. Hij probeerde echter steeds iedereen ervan te weerhouden om in Duitsland te gaan werken. „Ik weet, dat hij de mensen vaak echt moest overtuigen, dat het beter was om niet te gaan. Je had dan de keus om toch in Nederland aan de slag te komen, een zogenaamde ausweiss te bemachtigen of onder te duiken. Voor zo’n ausweiss kwamen de mensen vaak bij ons thuis. In juni 1943 volgde een inval door de Duitsers, die zestien mensen in ons huis oppakten. Mijn vader werd overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen en werd pas na een proces in januari 1944 weer vrijgelaten. Hij was verdacht van het helpen van joden en dat konden ze gelukkig niet hard maken”.

 

Tijdens de oorlog ging de jonge Van Weers naar het gymnasium alfa, een studie, die hij na de oorlog afrondde. In 1949 ging hij aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen studeren. „Filosofie trok me toen al erg aan”, vertelt hij. Je had in die tijd net de opkomst van het existentialisme en het klimaat voor een filosofiestudie was aantrekkelijker dan tegenwoordig; er hing toen nog romantiek omheen. Dat verdwijnt nu door de Amerikaanse of Angelsaksische wijsbegeerte. Maar toen kon je je nog concentreren op logica en begrippen. Wat betekent een woordje; daarover zijn hele verhandelingen geschreven en niet zo gek, want woorden hebben. voor iedereen gevoelsmatig een andere betekenis. Toch moet juist een filosoof in staat zijn om in duidelijk Nederlands over vragen en kwesties, waartoe hij zich geroepen voelt, te schrijven en te spreken. Het is een zwakte aan begripsbeheersing, wanneer je niet in staat bent in je eigen taal uitdrukking te geven aan je gedachten”. Hij concludeert, dat filosofie dus een communicatief vak is, gericht op anderen.

Toch koos student Van Weers niet direct voor filosofie. „Ik deed theologie. Dat viel wel gedeeltelijk samen met filosofie. En ik liep colleges klassieke talen, want je had op de universiteit van Nijmegen allerlei interessante mensen, zoals Christine Moorman, een formidabele docente oud-christelijk Latijn en Grieks. En in theologie was daar professor Van der Pol, een man die van protestantisme via anglicanisme tot het katholicisme was gekomen en oeucumenische theologie gaf. Grossau gaf in die tijd het Nieuwe Testament. Het was een heel boeiend klimaat”.


Hij is nog enthousiast als hij over zijn studententijd denkt. Een echte keus in studierichting schoof hij steeds voor zich uit. „Filosofie kon je ook als postkandidaats-studie doen. Mijn kandidaatsexamen deed ik in theologie. Ik deed nog een aantal tentamens in de klassieken, behaalde mijn doctoraal examen weer in theologie en ging pas daarna verder in de filosofie”, vertelt hij.

 

„Ik ben een jaar naar Bazel geweest en heb daar ontwikkelings problematiek gestudeerd. Zo heb ik ook bij Karl Barth college gelopen. Hij was in protestantse kringen een van de leidende theologen, een ‘linkse’ theoloog, die op sociaal terrein zeer bewogen was. Ik heb nog een tijdlang gewerkt aan een theologische promotie over de Heilige Geest bij Karl Barth en heb daar met hem zelf ook veel over gepraat. Maar van die promotie is niets terecht gekomen”. Hij verklaart zijn bijzondere belangstelling voor Barth wat nader. ,,Ik heb drie broers en drie zussen en kom dus, om zo te zeggen, uit een zeer katholiek gezin. Maar ons gezin was heel open. Ik heb daarover wel eens nagedacht. Ik ben weliswaar katholiek, maar ben geïnteresseerd over hoe protestanten en joden denken. Ik heb thuis ook nooit het gevoel gehad in een katholiek clubje opgesloten te zitten. Natuurlijk stemden mijn ouders op de rk. Staatspartij. Maar toen ze op de lagere school zongen: ‘in spin, Goseling (lijsttrekker van de rk. Staatspartij) erin, uit spuit, Drees (SDAP-voorman) eruit’, mocht ik dat thuis absoluut niet zingen. Aan Drees mocht je van pa niet komen, ook al was mijn vader totaal geen socialist. Zoals je ook aan het Leger des Heils in zijn ogen gewoon hoorde te geven”.

 

Hij vervolgt: „Ik heb dus altijd in een milieu geleefd, waarin je geïnteresseerd naar de ‘andere kant’ mocht kijken. Mensen moeten elkaar niet verketteren, want het verschil tussen hen is nooit zó groot”, zegt hij feller dan normaal. Hij noemt het grens-overschrijdend denken en dat is ook tot uitdrukking gekomen in andere activiteiten van hem. Sinds eind van de jaren zestig maakt dr. Van Weers als katholieke representant deel uit van de commissie voor sociale zaken van de Raad van Kerken.

Klassenstrijd
Zijn professionele loopbaan volgde een wat grillig pad, van, docent in het theologie-onderwijs via de academische raad tot directeur van de oecumenische sociale academie in Den Haag en tenslotte docent aan, en wetenschappelijk hoofdmedewerker van, de Erasmus Universiteit. ,,Ik was begin jaren 70 de eerste katholieke directeur, die aan de academie werd benoemd”, vertelt hij. „Dat was iets bijzonders en ik ging er met een zeker idealisme naar toe. Ik dacht echt, dat de maatschappelijk problemen voor een belangrijk deel door mensen van dat niveau worden aangepakt, zoals in het maatschappelijk werk, in de bedrijven enzovoort. Maar toen ik er eenmaal was, bleek dat alle energie zo ongeveer in de klassenstrijd werd gestoken. De studentenrevolutie begon aan de academie blijkbaar een jaar of twee later dan op de universiteiten. In die situatie was ik niet zo geschikt voor het directeurschap. Ik was domweg niet opgeleid voor het hanteren van een revolutie en was ronduit blij, dat ik in 1974 werd gevraagd naar Rotterdam te komen”.

 

Toen dr. Van Weers naar Rotterdam kwam, kreeg de stad juist zijn vijfde faculteit en werd de ‘Erasmus’ een echte universiteit. ,,Ik kwam bij de centrale interfaculteit, zoals dat toen heette. De universiteit huldigde de opvatting, dat filosofie een belangrijk element vormt in alle opleidingen. En nog steeds wordt op de Erasmus Universiteit op practisch alle faculteiten college filosofie gegeven, of het nu de medische, juridische of economische faculteit is. Zo geef ik al een jaar of negen aan de economische faculteit onderwijs over de rechtmatige verdeling van eigendom en inkomen, voor economen een heel belangrijk onderwerp”.

Personalisme
In 1987 promoveerde dr. Van Weers op een proefschrift over de filosoof Emmanuel Mounier een Fransman, die in de jaren dertig in een verzuilde maatschappij met een baanbrekende visie kwam. „Hij kwam met de opvatting, dat een mens niet de absolute waarheid heeft, maar dat je de waarheid deelt met anderen, die een andere opvatting: hebben. Hij vond, dat wat je in een ander aan menselijkheid ontdekt, je dat moet aanvaarden en het corrigerend op moet nemen in wat je zelf denkt. Het lijkt niet zo veel, maar het personalisme van Mounier was iets formidabels en heeft een ontzettende openheid gebracht, die nu nog voortduurt. Zo heeft het de basis gelegd voor een discussie tussen de christelijke en marxistische filosofie, niet door te zoeken naar punten van overeenkomst en een soort grootste gemene deler, maar door het opzoeken van gezamelijke punten van actie”.

 

Dr. Van Weers stipt maar enkele facetten van het personalisme van Mournier aan. Maar hij is de kenner van het werk van Mounier, zeker in ons land. Zijn proefschrift leverde hem niet alleen de doctorstitel op, maar eind vorig jaar ontving hij ook de Prix Emmanuel Mounier, een hoge internationale onderscheiding op het gebied van wijsbegeerte voor zijn studie over Mounier. „Met mijn vrouw ben ik naar Parijs geweest om de prijs in ontvangst te nemen”, vertelt hij. Het ligt alweer een beetje achter hem. De dagelijkse gang van zaken heeft het gebeuren al verder op de achtergrond gedrongen. Maar over Mounier en zijn personalisme kan hij lang en diepgaand vertellen. Niet vreemd, als men bedenkt, dat ons naoorlogse politieke bestel erdoor is beïnvloed, het een inspiratie is geweest voor het Tweede Vaticaans Concilie, voor bevrijdingsbewegingen in Latijns Amerika en ook de huidige Poolse hervormers worden er duidelijk door geïnspireerd. Het is zelfs de vraag of de Rechten van de Mens zonder de filosofie van Mounier enige internationale erkenning zouden hebben gevonden.

bron: Haagsche Courant 3 februari 1990

1993

A.J.M. VAN WEERS, Grondwaarden: verscheidenheid en algemeenheid
Hoewel het zo goed als onmogelijk is over het menselijk bestaan een beschouwing te maken zonder van het begrip waarde gebruik te maken, bestaat er over weinig begrippen evenveel onenigheid. De verwarring over dit begrip heeft, volgens de auteur, te maken met de pogingen om over het bestaan op een a-historische en ongedifferentieerde manier na te denken. Waarde is geen begrip dat men kan vatten zonder rekening te houden met de geleefde werkelijkheid waarin het zich situeert. ‘Waarde is in het leven geworteld en moet van daaruit begrepen worden’ (119). Omdat het leven niet monolitisch, maar pluriform georganiseerd is, bestaat er een veelheid van particuliere waarden. Vandaar de vraag of het zinvol is om van universele waarden te spreken.

Voor alleer op deze vraag in te gaan, maakt van Weers een onderscheid tussen de persoonlijke waarden en sociale waarden. Persoonlijke waarden maken deel uit van iemands ‘leefplan’. Met ‘leefplan’ wordt de totaliteit van beslissingen bedoeld die richting geven aan het individuele bestaan en die het uitgangspunt vormen voor eigen waardeoordelen, en voor persoonlijke keuzes.

 

Sociale waarden hebben betrekking op waarden die kenmerkend zijn voor een gegeven samenlevingssector. Ze zijn particulier: ze gelden voor specifieke terreinen van het leven. In het gezin wordt bij voorbeeld altruïsme hoog aangeslagen, in de rechtspraak billijkheid, in de staat vrede en orde, in de economie het welbegrepen eigenbelang, in de gezondheidszorg de toewijding, in de opvoeding en het onderwijs de persoonlijke en sociale ontplooiing, in de defensie de heroïek, in de christelijke religie de vergeving. In elke samenlevingssector heerst een eigen logica die de legitimering van de hiërarchie van het particuliere waardensysteem ondersteunt.

 

Niemand gaat als individu volledig op in één van deze sociale sectoren. Zodra men echter in één van deze sectoren participeert, wordt men geacht de geldende waarden te respecteren. Er kunnen zich hierbij conflicten voordoen tussen het persoonlijke leefplan en de oriëntatie van een bepaalde samenlevingssector. Een persoon kan zich deviant, oppositioneel, ongehoorzaam of misdadig gedragen, hij kan verandering eisen en ertoe bijdragen dat deze verandering tot stand komt. De inhoudelijke invulling van sociale waarden houdt verband met de historische lotgevallen die de betreffende sociale sectoren overkomen. Ondanks dit relativistisch uitgangspunt verdedigt van Weers dat er ‘grondwaarden’ bestaan.

 

Het ontstaan en voortbestaan van de samenlevingssectoren is namelijk noodzakelijk verbonden met communicatie. Het zijn nu precies de waarden die deze communicatie mogelijk maken die men grondwaarden kan noemen. Dat zijn vooreerst de particuliere waarden die zin verlenen aan het sociale (het sectorale) bestaan en dat zijn ook de universele waarden die de mogelijkheids-voorwaarden vormen voor alle communicatie zowel binnen als tussen samenlevingssectoren. De particuliere waarden aan wie de samenlevingssectoren zin en dynamiek ontlenen, kunnen volgens de auteur worden versterkt indien men de leden van de gemeenschap nauwer betrekt bij de richtinggevende beslissingen binnen deze samenlevingssectoren.

 

 Zo is het aangewezen dat politieke leiders niet alleen werven voor de waarden die hun beleid bepalen, maar bij de keuze van de waarden die ze verdedigen zoveel mogelijk aansluiten bij wat in de samenleving leeft. Het is minder moeilijk om de leden van de samenleving te overtuigen van de universele waarden die de communicatie mogelijk maken, omdat alle samenlevingssectoren er baat bij hebben dat hun participanten zich van deze waarden bewust worden en bereid zijn ze na te streven.

Typevoorbeeld van deze universele grondwaarden is eerlijkheid. Bedrog is immers de meest ernstige bedreiging van de communicatie. ‘Vals spelen maakt het heden onzeker en de toekomst onmogelijk’ Terwijl communicatie aan de partners zekerheid bedoelt te bieden, wordt door bedrog plaats gemaakt voor onzekerheid. Van Weers gelooft dus duidelijk in het bestaan van universele waarden. De deelname aan de communicatiegemeenschap houdt immers niet alleen de aanvaarding van het bestaan van de mens en van diens functie als gelijkberechtigde discussiepartner in, maar zij veronderstelt tevens een zekere consistentie tussen denken en doen en de bereidheid om de gevolgen van zijn handelen te dragen.

 

Niet ten onrechte verwijst van Weers naar het bedrog of de ‘mauvaise foi’ (kwade trouw) als de meest verachte menselijke gedraging. Toch wordt in deze bijdrage onvoldoende aandacht besteed aan het begrip ‘universaliteit’ zoals dat bij voorbeeld wel het geval is in het werk van Paul Ricoeur. Laat ons deze bedenking kort toelichten. Ricoeur bleef steeds geboeid door de moeilijke, delicate en omstreden vraag naar het objectief karakter van de morele waarden. Hij spreekt hierbij zelfs van de centrale antinomie van de moraalfilosofie: enerzijds lijken waarden niet gecreëerd maar ontdekt te worden, anderzijds lijken ze het werk van de vrijheid.

 

Deze antinomie doet ons beurtelings naar essentialisme (creationisme) ofwel naar voluntarisme neigen. De band die de waarden echter hebben met de realisatie van onze vrijheid, laat ons niet toe één van de twee extreme posities in te nemen. Trouwens, Ricoeur zelf werd met de jaren pessimistischer over de mogelijkheid om het objectief karakter van de waarden nader te bepalen. De waardenfilosofie bleef in zijn ogen een dood punt in de filosofie. Meer noodgedwongen dan uit vrije keuze stapte hij dan ook over naar een meer hermeneutische methode. Dit laatste is ook typerend voor de bijdrage van van Weers: ook hier wordt geworsteld met het zogenaamde ‘objectief’ karakter van de waarden. De auteur had kunnen refereren naar verschillende axiologische tradities. De vraag naar de gevolgen van het verloren gaan van grondwaarden, zou dan verder reikende implicaties hebben gehad. Het is jammer dat de auteur daar niet is op doorgegaan. De ontwrichting van de samenleving en de desintegratie van het individu worden in het licht van de schending van aan de mens fundamentele waarden, veel meer levensbedreigend. Ze raken de mens ten gronde en ze raken het menselijk samenleven in zijn diepste fundamenten

bron: P.S. in Ethische perspectieven 3 (1993)4, p. 185.

1995

In het dagblad Trouw van augustus 1995 stond dat hij tot president verkozen was het Institut International de Philosophie Politique in Parijs.
De Volkskrant schreef juli 1995 dat het voor het eerst was dat er een Nederlander in deze functie gekozen was. Hij was sinds 1981 aan het Instituut verbonden.

1996

Afscheidscollege politiek filosoof dr. A.J.M. van Weers, maart 1996
Vulgaire pressie heeft de burger onzeker gemaakt
‘De bedreiging door de vulgaire machten heeft de burger onzeker gemaakt. vooral omdat deze machten de indruk van universaliteit hebben weten te wekken. Zal de burger uiteindelijk het pleit verliezen? Of zal hij terrein terugwinnen?’ Dat vraagt politiek filosoof dr. A.J.M van Weers zich af in zijn afscheidscollege waarmee hij op vrijdag 22 maart officieel afscheid neemt van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

In zijn afscheidscollege vestigt dr. Van Weers de aandacht op het verschijnsel van de vulgariteit in de Nederlandse samenleving. Dit verschijnsel kan men waarschijnlijk het best begrijpen als een vorm van oppositie tegen de – aan de democratische staat ten grondslag liggende – moraal van de burgerlijke maatschappij.

 

Het verschijnsel van de vulgariteit uit zich in spreken en doen. De taal is extreem en onbeheerst, de praktijk impulsief anoniem en massief. Het handelen is agressief en onvoorspelbaar.

De vulgaire machten hebben zich meester gemaakt van de microfoon, het beeldscherm en – grote delen van – de straat, aldus Van Weers. Zij kunnen daardoor de indruk wekken dat datgene wat ze voorstaan, algemeen verbreid en gedragen is. Dat is niet het geval.

Hoeksteen van de samenleving

 

De burger beschikt over kwaliteiten die hem tot hoeksteen van de samenleving en staat gemaakt hebben: terughoudendheid in optreden, gematigdheid in taalgebruik, inzet voor de gevestigde orde enz. De bedreiging door de vulgaire machten heeft de burger onzeker gemaakt. Vooral omdat deze machten de indruk van universaliteit hebben weten te wekken. Zal de burger uiteindelijk het pleit verliezen? Of zal hij terrein terugwinnen? Van Weers schetst twee scenario’s: het pessimistische en het optimistische.

Het sombere perspectief omvat irrationele vijandbeelden, zinloos geweld, leegte. In het optimistische scenario wordt vooreerst de gewekte indruk weggenomen: de burger is socialer dan veelal wordt gesuggereerd. De burger beschikt wel degelijk over mogelijkhedenom het vulgarisme het hoofd te bieden.

 

Het uitspreken van zijn afscheidscollege betekent overigens geenszins dat dhr. Van Weers ophoudt de filosofie actief te bedrijven. Sinds verleden jaar is hij – als eerste Nederlander – president van het Institut International de Philosophie Politique (I.I.P.P.), gevestigd aan de Sorbonne in Parijs. Onder meer heeft hij de leiding over het onderzoek in het instituut.

ps. Later werd dit uitgegeven, Het werd 21 pagina’s dik.

 

Guus overleed in november 1999, 68 jaar oud.

Publicaties

Van zijn hand verschenen de volgende boeken:

  1. 1986; L’Etat Providence, the Welfare State
  2. 1987: Staat en Persoon, de publieke filosofie van Emmanuel Mounier
  3. 1989: De rechten van de mens en de filosofie van de persoon
  4. 1990: Publieke Verantwoording
  5. 1992: De publieke zaak
  6. 1996: Over vulgariteit
Guus van weers
Guus van weers
Guus van weers
Guus van weers
Guus van weers

In de Volkskrant verschenen grote artikelen van zijn hand:
9/7/1966: Internationaal congres Wereldraad van kerken.
13/7/1966: Vaticaan en Wereldraad groeien naar elkaar toe.
14 /7/1966: Congres van Wereldraad: Techniek bevrijdend en vernietigend.
15/7/1966: Congres Wereldraad: Christen verplicht tot sociale revolutie.
16/7/1966: Pleidooi voor Wereldraad: Christendom heeft revolutieleer nodig.
18/7/1966: Kerk moet kernoorlog duidelijk veroordelen.
20/7/1966: Grote taak voor kerk in arme landen.
3/1967: Karl Barth.
7/1967: Theologie van de revolutie komt laat van de grond.
9/1967: Wereldraad verdiept eenheid der kerken.

In Streven van oktober 1967 stond een artikel: De troef van de Wereldraad van Kerken.

In Medisch Contact februari 1989 staat op blz. 221 een artikel over de Invloed van de commercie op de zorgverlening.

 

Klik hier voor Guus van Weers in de Haagse Tak.

error: