Genealogische website Warsage

1771

Joannes Lambertus van Wersch was in Simpelveld op 9 november 1744 gedoopt. Zijn ouders waren ook landbouwers en het gezin verhuisde in 1755 naar Heeren Anstel in Kerkrade. Links op ondersdtaande kaart. Een aan achterstallig onderhoud kasteelachtig huis met een boerderij. In 1771 trouwde hij met Johanna Clara Scheeren die uit het dorp Kerkrade kwam. Zij was hier in 1751 geboren. Na hun huwelijk kwam ook zijn schoonvader Hubert Scheeren en een broer van Lambert hier wonen, naast een aantal knechten en meiden.

heren anstel
1776

1780

Voor notaris Daelen kwam op 31 juli 1780 zijn schoonvader Hubertus Scheeren weduwnaar van wijlen Marie Anne Spiertz,  gesont van herten ende wandelende over d’aerde, sijne vijff sinnen machtig en ten vollen gebruickende. Hij gaf te kennen dat hij het testament dat hij op 29 juni 1779 en 22 juli 1779 voor notaris W. Schwartz samen met wijlen zijn vrouw had gemaakt, ten gunste van zijn dochter Joanna Clara Scheeren getrouwd met Lambertus Van Wersch, herroept: verklaert die wel expresselijck bij desen in alle hunne deelen, pointen, clausulen en conditien te revoueren, annuleeren doot en te niet te doen. Hij wilde zelf heer en meester zijn en blijven over zijn eigendommen. Daarop ging de notaris naar het huis van Lambertus met twee getuigen en noteerde het protest van Lambertus en zijn vrouw dat sij hem daeden houden en confirmeren. Ook stelden zij dat hij alle kosten, schade en interest die zij hierdoor hadden en zouden krijgen moest vergoeden.

Hubertus Scheeren ging op 1 augustus 1780 weer naar de notaris. Hij verklaarde dat hij door valsheid en uitvluchten genoodzaakt was het testament te herroepen. Hij verklaarde nogmaals vrijwillig en zonder enige dwang als donatie hun erfdeel met warme hand aan zijn dochter en haar man Lambertus Van Wers onvoorwaardelijk te geven vanaf nu tot aan zijn dood. Maar dan wel met de verplichting dat zij hem zijn levenslang zouden onderhouden en verzorgen zoals hij tot nu toe van hun gehad en tot hiertoe ontvangen heeft. En na zijn dood moesten zij hem waardig in de kerk van Kerkrade begraven.

1785

Lambertus van Wersch ontving op 10 mei 1785 van de eerwaardige heer Marbaise, pastoor van Afden 180 rijksdaalders à negen Aker gulden tegen 5% interest jaarlijks te betalen. Als onderpand stelde hij een perceel van 767 roeden groot, akker en waas, genoemd de Flont, in het oosten grenzend met de Hoekskens Gass en Winand Hennes, in het westen met Frans Willem Ackens, Snijders de Landstraat en het Cloosterroder Goet.

1788

Frans Peltzer en Gerard Kerckhoff beiden uit Kerkrade en van behoorlijke leeftijd, gingen op 13 augustus 1788 naar notaris Daelen en legden op verzoek van Frans Willem Ackens, vergezeld door de strodekker Peter Nevelstein, toen werkend voor Ackens, een verklaring af.
Zij gingen naar het huis van Lambertus van Wersch om hem te vragen waarom hij Nevelstein op het dak van Ackens molesteerde door middel van een gaffel. Nevelstein riep de hulp in van justitie, maar Van Wersch verscheen niet. Zijn vrouw zei dat zij zou zeggen wat sij te seggen hadden. Beide mannen gingen toen zonder Van Wersch, die niet wilde voorkomen, naar Ackens. Nevelstein ging het dak weer op. Beide heren zagen echter dat verscheijde zeijsen uijt het huijs van hem Van Wersch tegens voors. stroo-decker gestooten wierde met een gaffel of dick houdt hetgeen dien decker aengevat en doorgetrocken heeft, oock daar naar noch met eener gaffel agter alles stom ende sonder te spreeken dusdanig dat hij stroo-decker moeste afgaen ende zijn werck verlaten om niet geexponeert te wesen met de gaffel doorgesteeken te worden.


Frans Peltzer ging toen de volgende dag naar burgemeester Mostart waar Van Wersch toevallig ook was. Er werd over het voorval gesproken waarop Van Wersch zei: wat soude het dan zijn soo ick het gedaen hadde.


Er werd een akte opgemaakt wegens een woordenstrijd tussen de burgemeester Arnold Engelbert Joseph Mostart en zijn vrouw Janne Maria Kerckhoff en Francis Pelzer, inwoners van Kerkrade. Op verzoek van Frans Willem Ackens verklaarde hij dat op de 7den augustus in de morgen rond acht uur de derde comparant in het huis en herberg van de eerste twee comparanten verscheen waar ook Lambertus van Wersch binnen kwam dat desen woordtwisselinge begonst met den Requirent, met vuijsten op den disch (=tafel) geslaen, hem Requirent op het hert gestooten, ende denselven seer dickwils voor een schelm gescholden heeft.

 

Ackens riep de andere twee tot getuigen op dat dito van Wersch bij sijn intreden hem derden comparant aengesproocken heeft om getuijgenisse te hebben dat een canaille op sijn daeck gelegen. Ackens zei dat hij geen boef op het dak gezien had maar wel de strodekker. Van Wersch zei hem toen dat Ackens enkele jaren geleden een stal op de grens van zijn mestplaats getimmerd had. Een deel van het dak stak over, op het terrein van Van Wersch. Hij moest die stal op last van de rechter weer afbreken en alle kosten betalen. Maar Ackens had gezegd niets om de rechter te geven en de stal niet te zullen afbreken waarop Van Wersch hem eenen schelm noemde.


Besloten werd dat de rechter maar moest beslissen. Ackens verklaarde dat hij negen of tien jaar geleden een stal tegen de eigendommen van Lambertus van Wersch getimmerd had zonder het minste tegenspreken van iemand. Vorig jaar liet Lambertus een stuk van het dak van de schuur van Ackens afbreken waardoor het water van het dak in de schuur liep. Daarop had Ackens het dak weer gerepareerd. Van Wersch dreigde hem van het dak te stoten. Ook verwondde hij de dakdekker. Uitspraak is niet vastgelegd.

1794

De collecteur Hansen van de Schepenbank Kerkrade betaalde in februari 1794 aan burgemeesters Scheeren en van Weesch twee carolus of 39 gulden voor de reis naar Luik met een wagen vol haver ten dienste van zijne majesteit.

 

Blijkbaar kwam het weer goed met Gerard Kerckhoff (zie 1788) want op 19 december 1794 hielp Gerard hem met het drijven van de koeien naar Luik voor sije hellepen te drijven. Zij deden er vijf dagen over. Per dag kreeg Gerard voor zijn hulp van de burgemeesters (waaronder dus Lambert) 24 stuivers.


De burgemeesters waren:
Jan Jacob Reinekens, Jan Lambert Van Wersch en Jan Joseph Mommertz en ook JJ Scheeren.

 

Lambert was dus een van de vier burgemeesters (1793-1795) van Kerkrade. In die hoedanigheid reisde hij in december 1794 met 27 koeien naar Luik voor het Franse leger. En werd voor de reis betaald.

Wir untergeschriebenen geben ordinantie an d(e) Collecteur M.H. Hanssen voor uijt t(e) betaelen den burgemeester Lambertus van weersch voor d(e) tweden transport t(e) doen mit 27 Köhe (koeien) beesten naer luijck t(e) transporteeren voor den dienst d(er) fransen Republljck ad drijsich (30) vier geullen (gulden sestien st(uivers) drij d(uiten) d(e) welcke ihm sal validieren bij seijnen neechsten bancks
Reckeninck actum kerckrode den 19 xbrist 1794.

 

Lambert bevestigde dat hij het geld ontvangen had:

ich untergeschrieben bekennen het bovenstaenden uijt Händen van dn Collekteur M.G. Hansen Richtig ontfangen t(e) hebben
actum den 24 xbris 1794

lambert van wersch

1795

Bij de doop van zijn zoon Franciscus staat achter vaders naam: Lambertus van wersch Burgimagister hujus communitatis: Dus burgemeester van deze gemeente . Vader was echter niet aanwezig bij de doop. Het gezin woonde in de parochie Kerkrade met knecht Gerard Augenbrau en de dienstmeid Maria Gertrudis Krausen.

1796

In 1796 was hij landbouwer op de hoeve Heeren Anstel in Kerkrade die hij gepacht had. Zij hebben als knecht Willem Boist 24 jaar, Mattheus van de Berg 19 jaar en als dienstmeid Margaretha Kessels, 27 jaar. Hij woonde er al sinds 1738, de anderen waren in Kerkrade geboren.

heren anstel

1799: Concessie mijn Nulland

 Via een notariële Akte van Sociëteit van 9 juli 1799 werd een concessie voor een kolenmijn aangevraagd. De aanvragers, Joannes Dautzenberg, Nicolaas Dautzenberg en Godfried Dautzenberg, Martinus Flegels, Joannes Baerwasser, Joanne Kreukels als weduwe van Frans Ackens en haar twee zonen Joannes en Werner Ackens, Lambertus van Wersch en Mathijs Kockelkorn sloten een Contract van Societeijt tot bewerckinge van Kohlen. Lambertus kreeg 4,5 deel van het 20ste deel. De Dautzenbergs kregen ieder een 10de deel.


De directie van de Sociëteit bestond  uit drie mensen waaronder Lambertus van Wersch. Een van de drie moest dagelijks op de Kuijl aanwezig zijn. Er werd op het plateau van Nulland gegraven.

 

Op 29 oktober 1799 schreef de directeur Daveriez van Registratie en Nationaal Domein een brief aan de directeur Vandermarq van de Rolducmijnen die in Aken verbleef.
De brief hield in dat de heren Dautzenberg, Vanwersch en Ackens voorlopig geen toestemming kregen om een schacht op nationale grond te delven. De reden was dat de concessie helemaal nog niet goedgekeurd was op basis van de wet van 28 juli 1790. De brief sloot dan ook met het verzoek te stoppen met de begonnen werken.

In 1799 werd een voorlopige concessie verleend voor een mijn op het plateau van Nulland. Na de vrede van Luneville in 1801 werd de eis gesteld dat alle voorlopig verleende concessies opnieuw moesten worden aangevraagd. Daartoe behoorde ook de concessie Nulland. Op de kaart van de concessies staan twee schachten getekend aan weerszijden van de Nullanderstraat, nabij hoek Kruisstraat. Beide schachten zijn nieuwe schachten. Bij keizerlijk decreet van 2 februari 1808 werd een aanvraag om concessie voor de mijn Nulland afgewezen. Het omstreden terrein werd, samen met een deel van de Prickkoul, toegewezen aan de Gouvernementsmijn. Maar Nulland mocht doorwerken tot men schadeloos gesteld was door de Gouvernementsmijn.
bron: www.demijnstreek.nl

Op 24 september 1800 was de publicatie van de aanvraag van de concessie.

In Het Land van Herle van 1965 stond:
Een felomstreden concessie is Nulland geweest. Winand Vaessen en Mathieu Ackens, deze laatste mede-vennoot van de firma  Dautzenberg en van Wersch, hadden reeds omstreeks 1800 exploratie-werkzaamheden in het Nullandveld verricht op een perceel, ter grootte van circa 20 H.A., toebehorende  aan  de gebroeders  Dautzenberg. Een voorlopige concessie was hun hiertoe verleend (4 fructidor van het jaar 7 (=21 aug. 1799). De aanleg van een water galerij, lang 320 meter, naar de Anselderbeek mislukte als gevolg van het losse boventerrein. Meer succes schijnen zij gehad te  hebben met de bouw van een schacht, 30 meter diep. Op 19-1-1811 vragen zij nu een definitieve concessie aan voor een veld van 150 H.A. Hun aanvraag vond grote steun bij de gemeenteraad van Kerkrade, terwijl een deel der leden van de centrale administratie van het departement der Nedermaas ook niet afkerig was van het verlenen van een nieuwe vergunning. Hiertegen werd echter verzet aangetekend door de concessionarissen van Prickkoul en door de overige leden van de centrale administratie, bij monde van de directeur der Domeinen.

 

Laatstgenoemden zijn van oordeel, dat Nulland voor de Staat moet gereserveerd worden. Prickkoul argumenteert, dat zij  minstens 31,5 H.A. van het omstreden veld nodig heeft om een rendabele exploitatie van de eigen mijnen te garanderen; zij heeft reeds 20.000 franken uitgegeven om in de richting van Nulland te  ontginnen, terwijl de nieuwe hydraulische  machine 18.000 fr.  gekost heeft. Zij is bereid 1,5 fr. per H.A. mijnrecht te  betalen, terwijl Vaessen slechts 1 fr.  biedt.

In de Maasgouw, jrg 91-1972, nummer 11 stond:
Het einde van de Franse tijd en het begin van het Koninkrijk der Nederlanden startte in Zuid-Limburg met één mijn in bedrijf: de Domaniale Mijn, welke eigendom van de Staat was, en een tweetal aan particulieren verleende concessies, daterend uit 1808 en verleend op grond van de Franse mijnwet van 1791: Prickoul ook wel genaamd Neu-Prick (58 ha) en Bleijerheide (27 ha).
Blijkbaar kende de schrijver Ir. C. Raedts de concessie Nulland niet waarin Van Wersch participeerde.

1800

lambert van werschOp 3 oktober 1800 werd een akte van lening opgemaakt. Joannes Lambertus Van Wersch, man van Anna Clara Scheren, leende van Peter Joseph Zentiss, man van Maria Anna Zentissen wonende op de hof Streisselt onder Merkstein 100 Franse kronen tegen 5% rente. Als borg gaf hij een stuk land in het Heydvelt op de Speckeser heijde, groot 921 roeden en 9,5 voet.

1801

Bij notaris Daelen verschenen op 20 april 1801 de erfgenamen van wijlen Wilhelmus Gohr uit Haender onder Kerkrade met name
1: Anne Lijsbet Gohr, ongetrouwd uit Kerkrade eersten Stock
2: Lambertus van Wersch, uit Kerkrade, als aangestelde curator door de vrede justitie van ’s-Hertogenrade op 26 ventose jaar 9. namens de afwezende Dionijs Gohr, tweede Stock
3: Theodor Francois Duminnich, (hij tekende met Dumenil) man van Maria Sibille Cuppers onder Kerkrade wonend, geassisteerd door Henricus Willems uit Eijgelshoven als aangestelde curator op 25 ventose jaar 9 namens de afwezige Francis Cuppers, vertegenwoordigend wijlen Lucie Gohr, derde Stock
4: Joannes Winandus Poetgens, man van Jenne Marie Gohr, wonende onder Merkstein
5: Leonard Gohr, wonende onder Merkstein
6: Johannes Renerus Gohr wonende onder Kerkrade
7: Henricus Wulgens, man van Maria Anne Gohr, uit Eijgelshoven
Deze vier vertegenwoordigen wijlen Frans Derick Gohr, vierde Stock
Alle comparanten verklaarden aan Albert Poijck uit Speckeser Heijde een weide te verkopen van 170 roeden groot, vier voeten met de naam Bleijer weijde in den vogels weg onder Kerkrade aan een kant grenzend aan dat van de koper, en aan de andere kant aan land van Christian Geijlenkirchen. In het noorden aan de weg.
voor 3 livres, 13 centimen of 9 Aker gulden per roede.
Totaal 526 francs, 30 centimen.

 

En op dezelfde dag:
verkochten zij aan Wihelmus Bourman uit de Speckerser Heijder een stuk land op de onderste Kalbert onder Kerkrade 124 roeden, grenzend aan de erfgenamen van Michiel Slechtriem, in het noorden aan Peter Scheren.
Nog een stuk land van 93 roeden op het Veltgen onder Heerlen, grenzend aan de erfgenamen van Willem Hendrik Grooneschilt, aan de andere kant aan de erfgenamen van Herman Meessen en in het noorden aan de Akenerweg.
Hij betaalde 9 Aker gulden per roede. De koopsom was 670 francs , 82 centimen.


23 juni 1801: 
Hij werd tot curateur aengestelt bij proces verbaal van den zesentwintigste ventose, jaar negen tot Herlen geregistreert den derden germinal daernaer doende voor den afwesenden Dionijs Gohr Dit werd ook in de kerk gepubliceerd op 25 prairal jaar 9. Hij verpachtte namen hem stukken grond in Kerkrade.

1809

Hij werd koning van het Sint Sebastianus gilde van Kerkrade. Hij was sinds 1768 broeder van het gilde.

1817

Lambert kocht op 23 april 1817 een stuk tuin in den Kant in Kerkrade maar liet zich door zijn zoon Joannes vertegenwoordigen. Hij kocht het van de erfgenamen van de familie Goertzen.

1817

Bij de notaris verschenen op 1 september 1817 Anna Elisabeth Goor, volwassen dochter, zonder beroep, uit Merkstein, Joannes Wijnandus Pötgens gehuwd met Joanna Maria Goor, akkerlieden uit Merkstein, Joannes Renerus Goor, akkerbouwer die op Baatsbruggen in Kerkrade woont.
Zij kwamen als erfgenamen van de overleden Dionisius Goor, broer van de eerste en oom van de anderen, bij elkaar om Johannes Leonardus Goor het akkoord te geven dat hij uit vriendschap Lambertus Van Wersch benoemde tot curator van de overleden Dionijs Goor.

1818

lambertus van werschDe notaris schreef op 14 maart 1818 dat Lambert Vanwersch, als weduwnaar in Kerkrade, per 1 oktober het volgende voor zes jaar verpachtte aan Willem Consten, landbouwer, getrouwd met Maria Agnes Goosten en aan Heinrich Simons, koopman, getrouwd met Maria Catharina Reuters, allebei wonende in Spekholzerheide vier stukken grond in het Naarveld, Armeland, de Slack en in het Holzerbroekerveld in Kerkrade en twee stukken in Heerlen aan de Slootgracht en op de Meldenbusch. Op iedere 1 november moesten de pachters 61 rijksdaalders, ook wel 183 francs of 86 gulden 46 cent betalen. Lambert tekende de akte.

1818

In het archief van de schutterij van Kerkrade ligt het volgende document dat hier vertaald is:
Nadat de 7 oudste broeders van de broederschap op 11 mei 1818 in de vergadering van de schutterskoning Math. Pelzer bijeen waren gekomen om over de toestand met de zilveren vogel van onze broederschap hier in Kerkrade te spreken, vertelde een van de oudsten, namelijk Lambert van Wersch, dat hij zich aan de broederschapsregels hield. Zoals het in het jaar 1768 zou zijn geweest, werd aan koning G. Vaehsen (die over de grens woonde) de zilveren vogel op de grens van de gemeente bij Martin Flegel door broeder Arnold Vincken uitgereikt. Hij wilde van zijn kant als oudste broeder dat de voornoemde koning voor de zilveren vogel een borg in contante munt zou inleggen.

Bij deze mening van L. van Wersch hebben zich alle broeders aangesloten. Wij, ondergetekende broeders, belijden ook niet anders en volgen de mening van onze broeder L. v. Wersch.

 

Kerkradewiki schreef:

J.N. Vaessen, koning 1803 en 1804 en 1805, keizer 1806.
Lambert van Wersch, koning 1809 , sinds 1768 broeder.
Mathijs Jozef Peltzer/ Pelzer, koning 1817, overleden 30 januari 1836. Sinds 1808 broeder.
Martin Flegel, overleden Kerkrade 22 augustus 1803, sinds 1768 broeder. 73 jaar, Hij was getrouwd met Anna Maria Ludtgen.

1818

Lambert Vanwersch kwam op 18 juni 1818 bij de notaris samen met Johan Leonard Gohr getrouwd met Cathrijn Agnes Savelsberg, landbouwer, wonend op Hofstat in de gemeente Merkstein. Gohr trad op namens zichzelf en namens Anna Elisabeth Gohr, Johannes Winandus Pöttgens, man van Joanna Maria Gohr en Johannes Renerus Gohr. Als voogd over de afwezige Dionisius Gohr was Lambert al in 1801 als voogd aangesteld. Dionisius was broer van Anna Elisabeth Gohr en oom van de anderen. Johan Winand Gohr werd te weezen de vermoedelijkcke en alleenige erfgenamen ab intestato van de gezegden Dionis Gohr.

 

Gezien zijn leeftijd vroeg Lambert hem te ontslaan als voogd en curator (zie hierboven 1 september 1817). Om definitief ontlast te worden moest hij 47 rijksdaalders betalen, tegen 136 francs en 20 centimes of 64 gulden, 46 cent.
De tweede comparant en consorten namen de taken van hem over.

1820

Johannis Lambertus Van Weersch, weduwnaar van Joanna Clara Scheren, akkerbouwer en wonend in Kerkrade, lag ziek in bed en maakte zijn testament op voor de notaris die naar hem toegegaan was.
Aan zijn twee volwassen zonen
Francis Willem Van Weersch (S.6b) getrouwd met Maria Elisabeth Wiertz en
Johannis Joseph Van Weersch,(S.6a) ongetrouwd, beiden akkerlieden en bij hem wonend, kregen ieder een gelijk deel van zijn roerende en onroerende goederen.
Blijkbaar erven zijn dochters en zijn andere zoon (s.6.) niets. De genoemde twee jongens zijn zijn laatste twee kinderen. Wellicht omdat die bij hem woonden? Bij zijn dood in Kerkrade was hij landbouwer.

 

Toch werd dit testament niet geldig verklaard omdat na zijn dood er een Memorie van Successie werd opgemaakt voor de Belastingdienst. Hierin stonden de namen van zijn nog levende kinderen, vijf van de elf. De notaris schreef de achternamen van de kinderen als Van Weersch.


1: Anna Maria Josepha Van Weersch, geautoriseerd door haar man Hendrik Ossenbeck. Zij woonden in Bardenberg, koninkrijk Pruisen,
2: Willem Joseph Van Weersch,
3: Jan Vaessen, weduwnaar van Gertrude Van Weersch en voogd van zijn hun zoon Lambert Jacques Vaessen,
4: Jan Joseph Van Weersch,
5: Frans Willem Van Weersch,

Hij liet na
1: een groentetuin in Kerkrade met een geschatte waarde van ƒ 130
2: een weide en bouwland in Speckhuizerheide, geschat op ƒ 375.
Bij elkaar ƒ 505 waarvan de kinderen ieder 1/5 deel kregen.

Klik hier voor Joannes van Wersch in de Simpelveldse Tak.

error: