Joannes Rehaen werd in bijzijn van de schepenen van Kerkrade en Merkstein op het kasteel van Herzogenrath met folteringen ondervraagd over zijn betrokkenheid bij overvallen. Het proces werd op 30 januari 1744 opgetekend door Peter Caspar Poyck, griffier. Hij noemde daarbij de scheive Arnoldus.
Na opsettinge van de duijmschrouven ende eenen Spaenssen stevel bekende Joannes mede schuldig te zijn aan inbreuck, knevelerijen ende diefstallen. Hij noemde vervolgens 54 anderen. Met deze grote gewapende bende had hij in juli 1742 het huis overvallen van Jan Keulaerts aan de Drievogel. Hij en zijn kameraden (complicen) hadden zich op de Spekholzerheide verzameld. Bij het huis van Jan Keulaerts had iemand van de bendeleden het luik opengebroken en van binnenuit de voordeur geopend. Joannes Rehaen bleef met een ander als uitkijkpost voor het huis staan. Een van hen was Arnoldus van Werst, bijgenaamd den scheiven Noldus.
Onder meer over Peter Caspar Poyck, de processen, folteringen in het kasteel van Herzogenrath schreef Hub van Wersch in zijn boek Heil uit de Diepte.
Blijkbaar hebben ze Arnoldus van Werst niet gevangen genomen want enkele maanden later, op 30 oktober 1744, werd zijn naam, met 52 anderen weer onder personele responderinge bij scherper examinatie (lees: folteringen) genoemd. Dit keer was het door den criminelijck beklaagde ende gedetineerde Joannes Mertens. De griffier Poyck schreef op dat Merterns ondervraagd werd en iets kon vertellen over twee diefstallen, of anders zijn onschuld kon bewijzen. Natuurlijk zei hij dat hij onschuldig was, zoals destijds zovelen zogenaamde Bokkenrijders.
Maar de beul ging door: iet weet te reprocheren, als mede oock noch ondervraeght sijnde, of hij iet tot sijne defensien ende onschuldt over die feijten door die voors. getuijgens tot sijnen laste bekent, weet bij te brengen, heeft positive in judicio verklaert van neen, ende vervolgens heeft den voors. gedetineerde naer voorgaende territie op die voors. interrogatorien verclaert ende bekent.
Het waren overvallen op de pastoor van Sxcheidt en op het huis van Hendrik Dautzenbergh op de Lichtenberg.
Hoe dat verder ging: lees hier verder.
Arnoldus van Werst werd in 1712 in Kerkrade geboren. Hij trouwde twee keer. De eerste keer in 1735. Zijn vrouw overleed in 1758. De tweede keer trouwde hij enkele maanden later. Hij overleed in 1773. Het zou hem wellicht kunnen zijn. Hij was de enige Arnoldus in die tijd in Kerkrade en omgeving. Ten tijde van de overval was hij 30 jaar.
In 1771 beschreef een ambtenaar uit Kerkrade de eigendommen van de inwoners. Over Arnoldus schreef hij dat die de volgende eigendommen bezat.
Eenen Coolhoff groot Ses Roeden paelende eene Seijde d’erfgenamen Schermijn, d’andere de gemeijnde met eene voorhooft Leenert Bremen, ende d’ander voorsp Erfgenamen. Een huys met een ledigh plaetse groot twee Roeden paelende beyde Seyden aan Lennert Bremen, met een voorhooft de weduwe Kermann ende d’ander de Gemeynder.
Hij had dus een eigen huis met een plaats en een groetentuin. Dat betekent dat hij geld had?
Christiaen aen de Bergh uit Hoensbroek, zijn echte naam was Christiaan Langendorf, werd ook gefolterd. Hij overleed in 1764. Een van zijn zonen was Godfried Langendorf die in 1761 met Catharina Beents trouwde. Die kreeg onder meer een dochter Joanna Margaretha Langendorf die in 1800 met Andreas Lemmens trouwde. Hun dochter Maria Catharina Lemmens (de achterkleindochter van Christaen, trouwde in 1826 met Arnold Vanweersch. (bron: website Bokkenrijders). Toevallig koos zij iemand met dezelfde naam die in dezelfde tijd als haar voorvader Christaen in het kasteel van Herzogenrath beschuldigd werd. Uit dit huwelijk werden kinderen geboren. Hun nazaten leven vandaag de dag nog steeds.
Op de goed bijgehouden site van John van Eekelen over de Bokkenrijders staat enorm veel over de bokkenrijders. Lees verder.
Klik hier voor Arnold van Wersch getrouwd met Maria Lemmens in de Wittemse Tak.