Genealogische website Warsage

2-13 RIReportage Nederlands-Indië

Precies 75 jaar geleden, in maart 1946, begon Nederland aan een schier onmogelijke strijd om zijn Indische kolonie te behouden. Een Limburgs bataljon met mijnwerkers, verzetslieden en avonturiers landde als eerste op Java. Het werd een hachelijke missie die 26 levens kostte.

De onmogelijke missie van het koempelbataljon

De rokende puinhopen van een verwoestende oorlog smeulen nog na als op een grauwe herfstdag in 1945 enkele honderden mannen in Liverpool aan boord gaan van een reusachtig transportschip. Ze dragen afgedankte tropenuniformen vol kogelgaten, uit een Brits legerdepot, en heten Jeu, Wiel, Jo, Sieng, Hein of Huub. De meesten hebben jarenlang in de mijnen gewerkt, of een rol gespeeld in het verzet. En nu gaan ze op weg naar een kolonie die ze alleen uit de schoolboeken kennen, een immens eilandenrijk, waar een hacheliike missie wacht die hun leven voor altijd zal tekenen.
De mannen -overwegend jonge, robuuste kerels – maken deel uit van bataljon 2-13 RI, een bonte groep oorlogsvrijwilligers uit voornamelijk Limburg, in het bijzonder de Oostelijke Mijnstreek. Oorspronkelijk geformeerd om de Amerikaanse bevrijders te helpen bij hun offensief tegen de Duitsers. Maar na een dringende oproep van de regering om in Nederlands-Indië te strijden tegen de Japanse bezetters, besluiten ze richting het verre oostfront te trekken. Sommigen worden gedreven door vaderlandsliefde, anderen door de zucht naar avontuur. Voor velen is er ook nog een andere drijfveer: ze kunnen ontsnappen aan het harde bestaan in de donkere steenkolengroeven.

Honger
De 15.000 kilometer lange bootreis, die ruim een maand duurt, is een voorbode van de zware beproeving die hen in Indië te wachten staat. Op de Alcantara, waar ook bataljons uit Zeeland, Brabant en Friesland zijn ingescheept, is zo weinig proviand dat er meer honger wordt geleden dan in vijf jaar oorlog. Halverwege blijkt het geld voor de soldij al op. En regelmatig zijn er knokpartijen met de Engelse bemanning. Onderweg gebeuren de meest bizarre dingen. Zo staat bij de ingang van het Suezkanaal een Arabier met zijn kolossale jongeheer te zwaaien naar het troepenschip, een vreemde vorm van protest tegen Europese indringers. „Nederland zond een expeditieleger naar de tropen, in dik wollen ondergoed, tweedehands uitrusting, veel honger en te weinig geld”, schrijft Ton Jorna in zijn in 2002 verschenen autobiografie. De knaap uit Kerkrade, die later furore zal maken als Limburgs kampioen buuttereednen, was met zijn 17 jaar de Benjamin van het bataljon.

Varkensschuit
Bij aankomst in de tropen krijgen de Limburgse oorlogsvrijwilligers op Malakka (het huidige Maleisië) een maandenlange jungletraining van Britse officieren. Die zijn zo levensecht, met scherpschutters, dat al gauw het eerste slachtoffer valt: Louike Welzen uit Brunssum, amper 19 jaar. Intussen wordt de situatie in Indië steeds chaotischer. De Japanners capituleren na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki en vrijheidsstrijders onder leiding van Soekarno roepen de onafhankelijkheid uit. De inderhaast opgeroepen Nederlandse troepen moeten orde en gezag herstellen in een archipel die oneindig veel groter is dan hun eigen land.
Bataljon 2-13 RI, de koempelbrigade, wordt als eerste naar het front gestuurd. Op 9 maart 1946 brengt een oude varkensschuit hen naar Java. Daar worden ze gelegerd in Semarang, een broeierige stad vol armoede, gelegen aan de voet van de berg Gombel.

Sigarettenblikjes
2-13 RIDe Limburgers maken geen geheim van hun afkomst. Ze dragen een insigne van een eikenblad en gaan prat op hun onvoorwaardelijke kameraadschap, net zoals eerder in de kolenmijnen. Samen met andere bataljons vormen ze de Tijgerbrigade. In een vijandelijke omgeving proberen ze het gevaar te bezweren, bijvoorbeeld met handgemaakte boobytraps, handgranaten die in sigarettenblikes worden geklemd. Maar ze staan voor een hachelijke, schier onmogelijke missie.
Het Indonesische leger en vele guerrillagroepen zorgen voortdurend voor gevaar: Gaandeweg escaleert de strijd en wordt het hele eilandenrijk meegesleept in een bloedige oorlog, met aan beide kanten excessen. De weerstand van bataljon 2-13 RI, dat de ene na de andere soldaat verliest, wordt zwaar op de proef gesteld, zo beschrijft Jorna in zijn autobiografie. Bij vuurgevechten rond een kampong (klein dorp) raakt Gerrit Spoor (30) uit Nuth levensgevaarlijk gewond. Terwijl zijn makkers hem onder een regen van kogels op een brancard wegdragen, wil de aalmoezenier hem bedienen.
Maar Gerrit weigert: ‘Laat maar pater, laat me maar sterven zoals ik geleefd heb’. Zijn grootste kameraad, Wim Ligthart uit Nieuwenhagen, kijkt hem nog een keer diep in de ogen. Hij belooft met de hand op zijn hart dat hij terug in Nederland alles aan Gerrits vouw zal vertellen. Maar uitgerekend Ligthart (21) sneuvelt een paar dagen later ook: hij wordt getroffen door een mortiergranaat en is op slag dood.

Ereveld
semarang afscheid 1948Twee jaar na de landing op Java wordt het Limburgse bataljon weer gerepatrieerd. Er blijven 26 man achter, begraven in Indische aarde.
Vlak voor vertrek vindt er op het ereveld Tjandi in Semarang een afscheidsceremonie plaats. Op elk graf worden bloemen gelegd. Nog één keer worden hun namen opgenoemd, Louike, Gerrit, Wim, Jean, Piet, Johan en al die anderen. Na terugkomst in Nederland moeten de Indië-gangers het gewone leven weer oppakken, wat niet gemakkelijk is.
Sommigen gaan terug naar de mijnen, anderen vinden bovengronds werk. Praten over de verschrikkingen valt zwaar, maar velen houden een band voor het leven. Op 31 augustus 1991 werd bij het Nationaal Indië-monument in Roermond een plaquette onthuld voor de gesneuvelden van koempelbrigade 2-13 RI.
Terwijl hun kameraden toekijken, verdrijven de klanken van het fanfarekorps van de Limburgse Jagers de stilte: ‘Blijf bij mij Heer’.

Vietnam

‘Indië is het Vietnam van de Nederlandse geschiedenis’.
De strijd in Nederlands-Indië is het Vietnam van onze vaderlandse geschiedenis. Dat vindt George Deswiizen, kleinzoon van korporaal Johan Slangen, die diende in het Limburgse bataljon 2-13 RI. Deswijzen, opgegroeid in Bocholtz en werkzaam als wielerfotograaf, ging als kind talloze malen met zijn opa mee naar reünies van Indië-veteranen. Een aantal jaren geleden bezocht hij het ereveld in Semarang waar de gesneuvelden van het bataljon begraven zijn.
Het steekt hem hoe tegenwoordig in de publieke opinie naar de Indië-gangers wordt gekeken. “Ze worden over één kam geschoren, alsof het allemaal oorlogsmisdadigers waren. Tegen dat beeld verzet ik me. Deze mannen wilden orde en veiligheid brengen. De oorlog is gaandeweg totaal geëscaleerd, met misstanden aan beide kanten. Als angst vat op mensen krijgt, gaan ze vreemde dingen doen. In feite was Indië het Vietnam van Nederland.”

Reageren?
roel.wiche@delimburger.nl (met zijn toestemming hier geplaatst)
De Limburger, 11 maart 2021

error: