Het Westvlaamsch Idioticon, bewerkt door L.L. de Bo, priesterleraar aan het Bisschoppelijk College van Brugge, dat in 1892 gepubliceerd werd, is een dialecten woordenboek. Hierin staan de volgende lemma’s.
Kortom: onze “achternamen ” komen er niet mooi van af.
WERS, WERSCH (uitspr. wess, zie RS), adj. compar. werzer (uitspr. weezer), en werscher (uitspr. wesscher), superlatief wersste en werschte (uitspr. wesste), met zware e.
— I. Kwaad, slecht, erg, boos, fr. méchant, mauvais, sprek. van personen. Wers zijn lijk de duivel (uit der mate boos zijn). Hij staat wers gelijk een duivel (zegt men van iemand die in woedende gramschap is). Hoe ouder hoe werzer (d. i. hoe ouder hoe boozer, of ook hoe ouder hoe kranker).
— Wordt ook gez. van dingen. Dat is wersch (dat is slecht, dat is erg, dat is gevaarlijk, enz.). Zulk eene ziekte is maar geheel wers (zeer erg, moeilijk om genezen). Zijne handelzaken staan maar wersch. Het gaat wers met dien zieke. Het is zoo veel te werzer (te slechter, te erger). De tijden zijn wersch, en zij gaan nog van langs om werscher worden. Hij is ziek, en ’t wersste van alles nog is dat men zijne ziekte niet en kent. Van erger tot wers (van langsom slechter). Hoe gaat het met dien zieke? Van erger tot wers. Het gedrag van dien slechtaard wordt van erger tot wers. Zoo wers als rechtuit (zoo erg als vlak af). Hij zeide ’t indirekt, maar ’t was zoo wers als rechtuit.
— Somtijds bezigt men wers als comparatief, eng. worse. Wers of een duivel (slechter dan een duivel). Hel is te wers voor hem (’t is te erger voor hem, fr. tant pis pour lui). Dat is nog eene soorte wers (dat is nog een slag erger).
Du best ghesond; wacht di van sonden.
Dattu weers niet worts ghebonden.
(Maerlant.)
Fel ende behendech was die gone
Ende weers gheboren dan dander kinder.
(id.)
— Vandaar Werzen.
— 2. Afkeerig, beu, holl. wars,fr. dégoûté de, I. fastidiosus. Ik ben er wers van.
— Wersche hond, luie hond; fig. luie vent, vaddigaard. Niemand en wilt dien werschen hond in zijn huis.
— Te wers zijn van iets te doen of dat men iets doe, afkeer en tegenheid hebben van iets te doen, hetzij uit trotschheid of uit vaddigheid, l. fastidiosior sum quam ut. Die trotschaard is te wers dat hij iemand groet of aanspreekt. Die luiaard is te wers dat hij roert, dat hij zijne hand uitsteekt, dal hij vertreedt, dat hij gaapt, dat hij zijnen mond opendoet, enz. Hij is te wers dat hij leeft (zoo vaddig dat het hem schier te lastig valt van te ademen).
— Zich te wers houden, zich te groot achten van iets te doen. Hij houdt er zich te wers over (hij meent dat hij zich verkleenen zou met zoo iets te doen). Zoudt je ’t niet berden de? hij houdt zich te wers, fr. respect au faquin! il croirait s’abaisser.
– Kil, Wers, Wirs, malus, nequam;Wers, Wars, Warsch, contrarius, adversus, malus; Te wers zijn, contrarium esse, adversari, et abhorrere, fastidire. Bij Maerlant vindt men wers, wertsen weers (zie den Rymbybel, uitg. van Prof. David).
—3. Men gebruikt nog te wers (uitsp.te wess) in den zin van Verlegen, bekommerd, ontsteld, fr. perplexe, troublé. Die schielijke dood miek hem te wers. In een gebeurde te wers zijn. — In dezen zin vindt men het w. ook bij onze schrijvers die te wets spellen. Vader en moeder waeren beede zeer te wets om haer kind dat in gevaar was van sterven. (C. Vrancx).
De dochtere hadde een groote spelle ghezwolghen metten puncte nederwaert, waer deur sy zeere te wets waren, midts dat mense niet en zagh, ende wter kelen niet en cost ghecrygheu. (ld.)
«Doen brack den reep (die den steen ophield) tot eenen twyne, ende hy was seer te wets, te meer om datter een cleen kind onder stondt. (ld.) Die in zijnder comste zo perplex, beroert ende te wets waren, dat zy als verdwelmde lieden niet en wisten wat doen. (N. Despars.)
«Liederijk wass er zo lettele inne te wets, dat een wondere was. (ld.)
«Maer hy was wat te wetswat name dat men den voornoemde lande best gheven zoude. » (ld.)
—Het w. wers, te wers is in ’t gebruik geheel verschillig van twers (dat wij bezigen voor dwars) , niet aleen om zijne beteekenis, maar ook om zijne afleiding: twers schijnt van ’t l. traversus, fr. travers; en wers of te wers van. versus (oul. vorsus) of adversus (oul.advorsus).
— Overigens wegens te, vgl. mijde en te myde (van l. timidus), en te bet bij onze vorige schrijvers: Die tanderen tijden van hem te bet ghehad hadden, d. i. aalmoesen of weldaden ontvangen hadden. (N. Despars, I, bl. 286.) Volgens Alg. VI. Idiot, gebruikt men in ‘t Hageland te wil gevoegd bij ’t woord genoeg, in den zin van ruimschoots, b.v. Die vlaai is te wil genoeg gebakken.
bron: Westvlaamsch Idioticon, blz 1201. Brugge 1892.