Genealogische website Warsage

Albert van Weers studeerde in juni 1961 af in Leiden op Wis- en Natuurkunde. In november 1976 behaalde hij zijn doctoraal in Leiden op Biologie.
Vervolgens ging hij aan de slag als zee bioloog. Toen citeerde het dagblad Trouw hem: De huidige stelling dat dumping van laag-radio actief afval niet gevaarlijk is, kan over een paar jaar verkeerd blijken te zijn.

Hij verdiepte zich in kernenergie en ging als vakman in 1991 met vele anderen wetenschappers naar de geëxplodeerde kerncentrale in Tjernobyl.

In 1974 was hij medewerker van het ECN verbonden aan het RCN (Reactor Centrum Nederland). In 1989 ging hij op verzoek van de Regering als stralingsdeskundige mee met een internationale expeditie naar de gezonken kernonderzeeër in Noorwegen, de Komsomolets die daar gezonken was. De onderzeeër lag op 1500 meter diepte. In september 1993 zei de commissie van de (Internationale Expeditie) dat er onnodig paniek was.
Tijdens een persconferentie bij zijn terugkeer, verklaarde radio-ecoloog A. van Weers gisteren dat de risico’s voor het milieu lager waren dan verwacht.

 

Publicaties:
1972: In: Milieu-aspecten van de kernenergieproduktie. Meded. nr. 33, pp- 71-86. Reactor Centrum Nederland. Den Haag.
1975:  In: Biologische gevolgen van straling door nucleaire energievoorziening. UBV Utrecht. In press.

1989

KOEIEN ALS BAROMETERS VAN RADIOACTIEVE VERVUlLING

AI vanaf het begin van de jaren zestig fungeert het melkvee in de directe omgeving van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) als barometer voor radioaktieve verontreiniging. De boerderij van Huiberts aan de Grote Sloot in Sint Maartensbrug doet dienst als “meetcentrum van radioaktiviteit”. Oorspronkelijk werden meetpunten ingesteld om te kijken of het ECN zelf radio-aktieve verontreiniging kon worden aangewreven. Het kon tot op de dag van vandaag niet worden aangetoond. Na de ramp in Tsjernobyl registreerden de herkauwende barometers van Huiberts echter feilloos de toename van radioaktiviteit op het gras. Het min. van Landbouw en Visserij verzocht het ECN daarvan een rapportage te maken. De toegenomen overdracht van met radioaktief Cesium besmet kuilgras naar melk, direkt gevolg van de Tsjernobylneerslag, werd vastgelegd in een rapportage, die klaar ligt voor verzending op het bureau van radio-ecoloog drs. A.W. van Weers.
De resultaten van de routinematige onderzoekingen naar radioaktieve besmetting van de omgeving in het begin van de jaren zestig vinden een weerslag in een groot aantal grafieken. Reusachtige pieken markeren onverbiddelijk de neerslag van radioaktief materiaal ten
gevolge van de grote bovengrondse kernproeven die destijds door Amerika en Rusland werden genomen. Met het instellen van het verdrag om dergelijke proeven niet meer in de atmosfeer te laten plaats vinden, valt de grafieklijn tot een geruststellend minimum, om na het rampzalig ongeval in Tsjernobyl, in april 1986, weer gigantisch uit te slaan.


REGISTRATIE
Het ECN onderzoek spitst zich volledig toe op het registreren van fallout en de effekten daarvan op het milieu. Het materiaal dat daaromtrent wordt verzameld, dient als kader waaruit straks voorspellingen kunnen worden gemaakt indien er, waar ook ter wereld, splijtstoffen in de atmosfeer terecht komen. Het is een “cleane” wetenschappelijke registratie. Er worden geen uitspraken gedaan over de aanvaardbaarheid van de radioaktive belasting op de mens en het milieu. Wat dat betreft constateerd Van Weers slechts dat de radioaktieve piek van 5,5 Bq per ltr. melk in de zomer van ’87 een stralingsbelasting oplevert die ruimschoots blijft onder de internationaal gestelde grens.
Voor de wetenschap blijft het van primair belang de barometerfunktie van het melkvee te verfijnen en te bewaken om zodoende de mens, die nu eenmaal aan het eind van de voedselketen staat, te kunnen beschermen tegen een te hoge stralingsbelasting. Een verantwoordelijkheid die overigens berust bij de overheid.

bron: Noordhollands Dagblad 24 januari 1989.

1982

albert van werschGevolgen dumpen atoomafval blijken nog amper onderzocht

Er is nog veel te weinig bekend over de gevolgen van radioactieve lozingen in zee. Het standpunt van officiële instanties dat laag radioactief afval geen gevaar oplevert kan de komende jaren wel eens volkomen verkeerd blijken te zijn. Dit vindt dr. A. H. van Weers, een deskundige op het gebied van het leven in zee.

 

De zee-bioloog, werkzaam bij het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) in Petten, zei donderdag op een persconferentie in Amsterdam dat de dumpingen tot dusver hebben plaatsgevonden op grond van een onderzoekmodel, dat te weinig realistisch is. Zoals bekend hebben Greenpeace en talrijke andere actievoerders zich krachtig tegen de dumping van radioactief afval in de Oceaan verzet.

 

Onderzoek
Dr. Van Weers deed zijn mededelingen ter gelegenheid van het afsluiten van de eerste fase van een Nederlands onderzoek naar de gevolgen van het dumpen van radio-actief afval in zee. Nederland levert daarmee een bijdrage aan een internationaal onderzoek dat tot doel heeft nieuwe algemene risico-analyses voor het storten van laag en middel radio-actief afval op te stellen.

 

Met name wordt onderzocht of het afval van de bodem van de diepzee weer terug kan komen bij de mens. Een van de eerste stappen in dit onderzoek was een expeditie met het schip Tyro naar het dumpgebied waar kortgeleden de jaarlijkse portie Nederlands, Zwitsers en Belgisch afval gestort werd, 800 kilometer ten noordwesten van Spanje. In het zeegebied werden door de achttien onderzoekers onder meer bodemmonsters genomen en zeedieren gevangen die op de vlak boven de oceaanbodem – ter plaatse vier kilometer diep – leven. Begin deze week keerde de Tyro na twee weken terug naar Nederland.

 

Volgens expeditieleider dr. M. M. Rutgers van der Loeff, geochemicus bij het Nederlands instituut voor onderzoek der zee, dat de onderzoeken uitvoert, zijn gegronde conclusies nu nog niet te trekken. „In de dieren die we vingen hebben we in eerste instantie geen radio-actieve stoffen gevonden, maar nadere onderzoeken op daarvoor toegeruste laboratoria zijn nog nodig om dit definitief vast te stellen. De uitrusting aan boord is hiervoor niet toereikend”, aldus Rutgers van der Loeff.

 

Het gebied waar de Tyro proeven nam is ongeveer veertig bij honderd kilometer groot. Volgens een woordvoerder van het ECN ligt in dat gebied tussen de 70 en 80.000 ton radio-actief afval, met inbegrip van het loodzware beton waarin de vaten verpakt zijn. Die hoeveelheid is daar de afgelopen vijftien jaar gestort. Volgens het tot nu toe gebruikte gevarenmodel is een hoeveelheid van 100.000 ton laag en middel radioactief afval per jaar in een dergelijk gebied nog niet gevaarlijk voor de mens. Daarbij gaat men er vanuit dat de vaten onmiddellijk openspringen als zij op de zeebodem ploffen. Of dit model ook in de toekomst gehandhaafd zal blijven, moeten nadere onderzoeken uitwijzen.

bron: De Waarheid 18 september 1982

 

Klik hier voor Albert van Weers in de Haagse Tak.

error: